Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
2 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van de betrokkene, een vennootschap, tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene werd beschuldigd van actieve niet-ambtelijke omkoping. De advocaat van de betrokkene, C.F. Korvinus, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, maar de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de betrokkene niet als cassatiemiddelen kunnen worden aangemerkt, omdat zij niet voldoen aan de vereisten van artikel 437.2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in essentie gericht zijn tegen de beslissingen van het hof in de ontnemingszaak van de bestuurder van de vennootschap. De Hoge Raad heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarbij de redenen voor deze beslissing zijn vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.