ECLI:NL:HR:2025:183

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
25/00070
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek door de Hoge Raad in belastingzaak

In deze zaak heeft [X] B.V. een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de Hoge Raad, mr. M.E. van Hilten, mr. M.A. Fierstra en mr. E.N. Punt, in het kader van een eerder ingesteld beroep in cassatie (zaaknummer 23/00166). Het wrakingsverzoek werd ingediend op 8 januari 2025, nadat verzoekster op 2 januari 2025 was geïnformeerd over de uitspraakdatum van de cassatiezaak. Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek later ingetrokken ten aanzien van mr. M.E. van Hilten en mr. E.N. Punt, maar het verzoek tegen mr. M.A. Fierstra bleef staan. De Hoge Raad heeft de procedure gevolgd en verzoekster uitgenodigd om het verzoek mondeling toe te lichten. Verzoekster heeft echter laten weten niet ter zitting te verschijnen en heeft een pleitnotitie digitaal ingediend. De Hoge Raad heeft de wrakingskamer geïnformeerd dat er geen mogelijkheid was voor een zitting op afstand, wat verzoekster niet in staat stelde om een andere vertegenwoordiger te vinden. De advocaat-generaal heeft afgezien van het nemen van een conclusie. De Hoge Raad heeft het wrakingsverzoek beoordeeld op basis van de relevante wetgeving, waarbij werd vastgesteld dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De Hoge Raad oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden, met name de nevenfuncties van de betrokken raadsheer, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het wrakingsverzoek van M.A. Fierstra afgewezen, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer25/00070
Datum7 februari 2025
BESLISSING
in de zaak van
[X] B.V., gevestigd te [Z] (hierna: verzoekster)
betreffende het door verzoekster ingediende verzoek tot wraking van het hierna te noemen lid van de Hoge Raad.

1.De procedure

1.1
Verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 23/00166. Bij (portaal)bericht van 2 januari 2025 is aan verzoekster meegedeeld dat op 10 januari 2025 in de hiervoor genoemde zaak uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarbij meegedeeld dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad mr. M.E. van Hilten, mr. M.A. Fierstra en mr. E.N. Punt.
1.2
Bij bericht van 8 januari 2025 heeft verzoekster de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad.
1.3
De leden van de Hoge Raad tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
1.4
Bij brief van 13 januari 2025 is verzoekster uitgenodigd om het wrakingsverzoek mondeling toe te lichten op 20 januari 2025.
1.5
Verzoekster heeft op 16 januari 2025 – bij monde van haar vertegenwoordiger [A] – de griffie van de Hoge Raad telefonisch bericht dat verzoekster, althans [A], niet ter zitting zal verschijnen. Daarbij heeft verzoekster verzocht om een schriftelijke pleitnotitie (digitaal) bij de Hoge Raad te mogen indienen en om de zitting op afstand te mogen bijwonen.
1.6
Bij e-mail van 16 januari 2025 heeft de waarnemend griffier van de Hoge Raad verzoekster bericht dat de wrakingskamer geen mogelijkheid heeft om een zitting op afstand te faciliteren en dat verzoekster in de gelegenheid wordt gesteld om een andere vertegenwoordiger de zitting namens haar te laten bijwonen.
1.7
Bij e-mail van 17 januari 2025 heeft [A] de waarnemend griffier bericht dat het verzoekster niet is gelukt om een andere vertegenwoordiger te vinden om de zitting bij te wonen en dat verzoekster haar pleitnotitie digitaal bij de Hoge Raad zal indienen.
1.8
Verzoekster heeft in het webportaal van de Hoge Raad een pleitnotitie geplaatst. Daarin heeft verzoekster te kennen gegeven dat zij het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. M.E. van Hilten en mr. E.N. Punt intrekt.
1.9
De advocaat-generaal W.L. Valk heeft meegedeeld af te zien van het nemen van een conclusie.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1
Op grond van art. 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge art. 29 AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
2.2
Bij de beoordeling van het verzoek om wraking moet worden vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. [1]
2.3
Verzoekster legt aan haar wrakingsverzoek in de kern ten grondslag dat de betrokken raadsheer te veel conflicterende belangen heeft vanwege zijn nevenfuncties, met name als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), in welke hoedanigheid hij de belangen behartigt van rechters en officieren van justitie. Verzoekster vindt dat onacceptabel.
2.4
De door verzoekster genoemde omstandigheid dat de betrokken raadsheer diverse nevenfuncties heeft, waaronder die van voorzitter van de NVvR, rechtvaardigt niet de daaruit door verzoekster getrokken conclusie dat hij (ten aanzien van verzoekster) vooringenomen is en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.

3.Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek tot wraking van M.A. Fierstra af.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier S. Kousedghi, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.

Voetnoten

1.Zie o.a. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rov. 4.2.1 en HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:87, rov. 3.4.