Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
9 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 december 2023. De zaak betreft de verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak. De verdachte was beschuldigd van het beschadigen van de auto van de aangever door met zijn vuist een deuk in de motorkap te slaan, alsook van de vernieling van een telefoon van de Nationale Politie, wat onder artikel 350.1 van het Wetboek van Strafrecht valt. De benadeelde partijen hebben vorderingen ingediend ter compensatie van de materiële schade die zij hebben geleden door de acties van de verdachte. De centrale vraag in deze cassatie was of het hof de beslissing van de rechtbank kon bevestigen zonder in te gaan op de argumenten van de verdediging met betrekking tot de hoogte van de gevorderde bedragen. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die door de verdediging zijn opgeworpen niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.