Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
16 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke hechtenis. De verdachte, geboren in 1995, was veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs op basis van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof had in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke hechtenis van twee weken, een taakstraf van 28 uren opgelegd. De advocaat van de verdachte had aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de verdachte niet op de hoogte was van de voorwaardelijke veroordeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de vordering tot tenuitvoerlegging was toegewezen, en dat de motivering ontbrak in de uitspraak van het hof. Hierdoor werd de beslissing van het hof gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof voor herbehandeling. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, maar er werden geen verdere rechtsgevolgen aan verbonden.