Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een beklag over de inbeslagname van een personenauto, die onder de klager viel in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen zijn broer, die verdacht werd van brandstichting. De rechtbank had geoordeeld dat de auto aan de klager was gaan toebehoren met het kennelijke doel om de uitwinning van dat voorwerp te bemoeilijken of te verhinderen. De klager, geboren in 2000, heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door de advocaten M.M. Kuyp en J.L. Baar. De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor een herbeoordeling van het beklag.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel gegrond verklaard. De redenen voor deze beslissing zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de rechtbank niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de overschrijving van de auto had plaatsgevonden. De rechtbank had vastgesteld dat de overschrijving van de auto vlak na de informatie aan de broer van de klager had plaatsgevonden, wat ruimte liet voor de mogelijkheid dat de auto aan de klager zou worden overgedragen om te voorkomen dat deze in beslag zou worden genomen. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen voor een nieuwe behandeling.