ECLI:NL:PHR:2025:1234

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
24/02296
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op voertuig en verhaalsfrustratie in het kader van artikel 94a Sv

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a Sv tegen beslag op een Volkswagen Passat, dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv en artikel 94a lid 3 Sv. De rechtbank Noord-Holland heeft het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, waarbij de klager stelt dat hij de auto heeft overgekocht van zijn broer, die op dat moment verdacht werd van een strafbaar feit. De rechtbank oordeelt dat de overdracht van de auto heeft plaatsgevonden met het kennelijke doel de uitwinning van het voorwerp te bemoeilijken, en dat de klager hiervan op de hoogte was of dit redelijkerwijs kon vermoeden. De klager had een afspraak gemaakt bij de Kamer van Koophandel om zijn taxibedrijf in te schrijven, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden rondom de overdracht van de auto wijzen op verhaalsfrustratie. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en terugwijzing, omdat het oordeel van de rechtbank niet zonder meer begrijpelijk is. De zaak wordt nu opnieuw beoordeeld door de rechtbank Noord-Holland.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/02296 B
Zitting11 november 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de klager.

1.Inleiding

1.1
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (RK 24/010076), heeft bij beschikking van 28 mei 2024 het klaagschrift van klager ex art. 552a Sv tot opheffing van het beslag op een personenauto, Volkswagen Passat met [kenteken] , met last tot teruggave aan klager, ongegrond verklaard.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en J.L. Baar, advocaat in Arnhem, en M.M. Kuyp, advocaat in Laren (NH), hebben één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
In het middel wordt geklaagd dat het oordeel van de rechtbank dat de personenauto aan klager is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van dat voorwerp te bemoeilijken of verhinderen en dat de klager dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto.
In raadkamer heeft de raadsvrouw
primairaangevoerd dat nu het Openbaar Ministerie zich op het standpunt heeft gesteld dat het voertuig alleen op naam van de klager is gezet met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken, het beslag onder de klager had moeten worden zijn gelegd. Nu dat niet is gebeurd en ten laste van verdachte ( [betrokkene 1] ) beslag is gelegd, dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard en de auto aan de klager te worden teruggegeven.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zich geen situatie als bedoeld in artikel 94a lid 4 Sv voordoet en dat op grond daarvan het beslag ook opgeheven dient te worden. De auto is door de klager (over)gekocht. De klager heeft op 2 april 2024, voordat de verdachte is aangehouden, een afspraak gemaakt bij de kamer van koophandel voor inschrijving van zijn bedrijf (taxibedrijf). De afspraak stond gepland voor 23 april 2024.
Tussen de verdachte en de klager was afgesproken dat de klager de auto van verdachte zou overkopen. De klager was voornemens zich bij de KvK in te schrijven als taxichauffeur en had daar dus ook een auto voor nodig. Omdat de afspraak pas op 23 april 2024 gepland stond, is er gewacht met de overschrijving en de koop. Vervolgens werd de verdachte gebeld dat hij zich moest melden op het politiebureau. Bewust van het risico dat de verdachte in voorarrest zou kunnen komen te zitten, is de overschrijving en koop toch eerder gedaan dan gepland. De veroordeelde € 8.100.- betaald voor de personenauto. De klager heeft op 8 april 2024 (6 dagen na het maken van de afspraak bij de KvK en voordat verdachte was gebeld over het melden bij het politiebureau) verschillende bankopnames gedaan, in totaal een bedrag van € 2.100. Daarnaast heeft de klager recent zijn bestelbusje aan een vriend verkocht voor een bedrag van € 3.500,- (cash). Daarnaast had de klager nog een bedrag van € 2.500,- thuis liggen, wat hij gedurende een periode had gespaard en maandelijks kleinere bedragen had opgenomen van de bank. Er is derhalve geen sprake geweest van een doel om de uitwinning van het vermogen te bemoeilijken. Verder heeft de klager zich in februari van dit jaar al georiënteerd op de kosten van de verzekering van de auto en een offerte aangevraagd.
Ten aanzien van het klassiek beslag (94 Sv) heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit ook opgeheven dient te worden. Het strafbare feit waarvan de verdachte [betrokkene 1] verdacht wordt, is met een volstrekt andere auto gepleegd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden. Het voertuig is enkel op naam van de klager gezet om de uitwinning hiervan te bemoeilijken. De vordering machtiging conservatoir beslag is ook op naam van [klager] ingediend. Dat staat in het pv aanvraag conservatoir beslag.
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de twee jaren na inbeslagneming. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
In de onderhavige zaak is beslag gelegd op grond van artikel 94 Sv (waarheidsvinding) en op grond van 94a Sv (conservatoir beslag).
Beoordeling beslag 94 Sv
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als er geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Uit de kennisgeving van inbeslagname blijkt dat de auto onder de klager ter waarheidsvinding in beslag is genomen vanwege brandstichting. Uit de stukken in het dossier en ter zitting is niet gebleken dat de klager van een strafbaar feit wordt verdacht. De rechtbank is van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen personenauto.
Hoofdregel is dat hetgeen in beslag is genomen wordt teruggegeven aan de beslagene.
De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk geworden dat het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager toebehoort.
De tussenconclusie is dat, wat betreft het beslag op grond van artikel 94, het beklag gegrond is, en dit tot teruggave zou moeten leiden.
Beoordeling beslag 94a Sv
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het beslag onder verdachte [betrokkene 1] is gelegd en dat is, gelet op het standpunt van het Openbaar Ministerie (verhaalsfrustratie), de verkeerde persoon. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Door het Openbaar Ministerie is gelet op de gerezen verdenking tegen [betrokkene 1] (terzake overtreding van artikel 157 i.v.m. 45 Wetboek van Strafrecht)
ten lastevan de verdachte een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag op de personenauto. Dat het conservatoir beslag onder [klager] (klager) is gelegd volgt uit het pv aanvraag conservatoir beslag, op basis waarvan de rechter-commissaris de machtiging heeft afgegeven. Dit pv is op zitting besproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van verhaalsfrustratie. De rechtbank overweegt hiertoe dat in geval sprake is van een klager die stelt eigenaar/rechthebbende van een voorwerp te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht, beoordeeld moet worden of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klager als eigenaar rechthebbende van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja, of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a vierde of vijfde lid Sv voordoet. Dat laatste betekent dat de rechtbank moet beoordelen of feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die voldoende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van die voorwerpen te frustreren (verhaalsfrustratie) en dat de beslagene dat wist of redelijkerwijs kon vermoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is buiten redelijke twijfel dat klager als eigenaar/rechthebbende van de inbeslaggenomen personenauto moet worden beschouwd.
De rechtbank is verder van oordeel dat de situatie zich voor doet als bedoeld in art. 94a, vierde en vijfde lid Sv. Op 10 april 2024 om 18.36 uur werd [betrokkene 1] door de politie gebeld dat hij zich op het bureau [naam] te [plaats] moest melden. Vanaf 10 april 2024 om 19.17 uur staat bovengenoemd voertuig op naam van [klager] , de broer van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] schrijft in een chat aan [klager] : “Bro schrijf die auto gewoon over. Ik zit zo meteen binnen”. Voor de rechtbank zijn dit voldoende aanwijzingen dat de auto aan [klager] is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en dat [klager] dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden. Het alternatieve scenario zoals door de raadsvrouw geschetst dat de broers al van plan waren om de auto op naam van de ander te zetten, vindt de rechtbank niet aannemelijk.
Slotsom
Nu de situatie zich voordoet dat rechtmatig beslag is gelegd onder [klager] – in de zin van artikel 94a lid 4 en lid 5 Sv – zal de rechtbank het klaagschrift in zijn geheel ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.”
2.3
In de toelichting op het middel wordt naar voren gebracht dat door de rechtbank slechts is vastgesteld dat [betrokkene 1] zijn broer [klager] (klager) aanspoort om de auto over te schrijven en daarbij opmerkt dat hij zo meteen binnen zit naar aanleiding van een verzoek van de politie om zich te melden op het politiebureau. De verklaring van klager dat hij het voertuig reeds had overgekocht, al in gebruik had maar nog niet had overgeschreven wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven, zonder uiteen te zetten waarom die verklaring niet geloofwaardig zou zijn. Dit terwijl de verklaring van klager is onderbouwd en de opmerking van [betrokkene 1] , inhoudende
“schrijf die auto gewoon over”, erop duidt dat over deze overschrijving eerder is gesproken en hieruit niet meer blijkt dan dat het kennelijk onwenselijk werd geacht dat het voertuig nog op de naam van [betrokkene 1] zou staan op het moment dat hij vast zou komen te zitten. Bovendien is in het klaagschrift en bij de behandeling in raadkamer naar voren gebracht dat klager ruim voordat [betrokkene 1] door de politie werd gebeld een afspraak had gemaakt bij de Kamer van Koophandel om zijn taxibedrijf in te schrijven, is naar voren gebracht uit welke middelen het voertuig reeds zou zijn betaald en is aangegeven dat klager zich in februari 2024 reeds heeft georiënteerd op een autoverzekering. Van een ongebruikelijke transactie of overschrijving blijkt evenmin. Dit alles maakt het onbegrijpelijk dat de verklaring van klager als ongeloofwaardig terzijde is geschoven, zodat het oordeel van de rechtbank dat de personenauto aan klager is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van dat voorwerp te bemoeilijken of verhinderen en dat de klager dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden niet zonder meer begrijpelijk is, aldus de stellers van het middel.
2.4
Het namens klager ingediende klaagschrift vermeldt onder meer het volgende:
“5. Klager wordt bezwaard door de inbeslagneming, alsmede door de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave omdat hij op 23 april 2024 een afspraak heeft bij de Kamer van Koophandel om zijn eigen bedrijf in te schrijven en zelfstandig aan de slag te gaan als taxichauffeur (zie hiervoor de e-mail in
Bijlage II).
6. Klager heeft in mei 2023 zijn taxipas gehaald (
bijlage III) en heeft recent de auto overgekocht van zijn broertje.
(…)
9. Klager begrijpt daarnaast niet waarom de auto in beslag is genomen. Hij heeft veel geld betaald voor de auto en wil graag starten met zijn eigen bedrijf.”
2.5
Het als reactie daarop ingediende schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie houdt onder meer het volgende in:
“De broer van klager is op 11 april 2024 aangehouden voor een poging tot het detoneren van een explosief en het voorhanden hebben van een explosief. Dit explosief zou worden aangebracht op de voordeur van een shisha lounge. Uit telefoonberichten van medeverdachten blijkt dat de broer van klager twee jongens met een explosief vanuit [plaats] naar de shisha lounge moest brengen, daar zou hij wachten totdat zij het explosief hadden geplaatst en gedetoneerd, om vervolgens deze twee jongens weer naar [plaats] te brengen. Tijdens het plaatsen van het explosief werden de medeverdachten op heterdaad betrapt en volgde er een achtervolging. Gedurende deze achtervolging is de broer van klager samen met zijn medeverdachten aangehouden. De broer van klager gaf aan dat hij niet op de hoogte was van hetgeen zijn medeverdachten van plan waren. De broer van klager is toen heengezonden. Later bleek uit telefoongesprekken dat dit niet het geval was en is de broer van klager wederom aangehouden.
Het inbeslaggenomen voertuig stond op naam van de broer van klager gedurende de periode van 13 februari 2024 tot en met 10 april 2024. Op 10 april 2024 is de broer van klager gebeld of hij zich wilde melden bij de politie. Op diezelfde dag heeft de broer van klager het voertuig overgeschreven op naam van klager. Op 11 april 2024 heeft de broer van klager zich gemeld bij de politie en is hij aangehouden. Het voertuig is eveneens op deze datum inbeslaggenomen.
Het voertuig van klager is in beslag genomen op grond van artikel 94 lid 1 Sv ter waarheidsvinding. Tevens is er conservatoir beslag op het voertuig gelegd conform artikel 94a lid 3 Sv.
Standpunt OM:
De slachtoffers in deze zaak hebben schade geleden die gezamenlijk voorlopig wordt begroot op een bedrag van 84.385 euro. Het voertuig is in beslag genomen, zodat de opbrengst hiervan kan worden uitgekeerd aan de slachtoffers.
Klager geeft aan dat het voertuig zijn eigendom is, maar het Openbaar Ministerie beroept zich op het standpunt dat dit voertuig van de broer van klager is. De standpunt wordt onderbouwd door de volgende bevindingen:
- het voertuig stond op naam van de broer van klager tot de dag dat hij gebeld werd om zich te melden bij de politie. Diezelfde dag heeft de broer van klager het voertuig overgeschreven op naam van klager.
- de broer van klager deze handelingen eerder heeft verricht met een ander voertuig. Immers, de broer van klager had in de periode van 7 februari 2024 tot en met 27 maart 2024 een Audi A4 op zijn naam staan. Op 27 maart 2024 is een medeverdachte van de broer van klager aangehouden. Tevens werd de broer van klager staande gehouden voor het rijden met een mobiele telefoon in de hand. Op 27 maart 2024 heeft de broer van klager de Audi A4 laten overschrijven op naam van zijn vriendin.
- uit een afgeluisterd tapgesprek tussen de vriendin van de broer van klager en een onbekend gebleven vrouw, blijkt dat de vriendin van de broer van klager letterlijk de woorden “… ze hebben z’n broer z’n auto in beslag genomen” en vervolgens “Het is, het is de auto van z’n broer niet. Is van [betrokkene 1] zelf” heeft uitgesproken.
- wanneer de broer van klager in zijn verhoor wordt geconfronteerd met deze woorden van zijn vriendin, verklaart hij “Zoals ze het zegt. Maar sowieso al die gesprekken die zij heeft gezegd ik kan daar gewoon niks over verklaren. Dan hebben jullie het denk ik verkeerd gehoord. Want dit klopt sowieso niet. Toen die avond had ik mijn broer gebeld en ik zei: 'bro schrijf die auto gewoon over'. Ik zit zo meteen binnen.”
Vandaar dat het Openbaar Ministerie het standpunt inneemt dat het voertuig alleen op naam van klager is gezet met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en klager dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden (art. 94a lid 5 Sv). Om deze reden is het Openbaar Ministerie dan ook van mening dat het beslag gehandhaafd dient te worden.”
2.6
Verder vermeldt het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 14 mei 2024 het volgende:
“De klager voert in raadkamer het woord als volgt:
Ik heb de auto gekocht om op naam van de zaak (taxibedrijf) te zetten. Ik heb rond 10 april 2024 betaald. We hadden de overschrijving nog niet geregeld. De dag voordat mijn broer zich bij de politie moest melden, vertelde hij mij dat hij de auto niet kan overschrijven als hij vast zou komen te zitten.
De raadsvrouw voert het woord overeenkomstig de inhoud van een als bijlage I aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotitie, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Kennelijk wordt er rekening gehouden met een vordering benadeelde partij. Van mijn kantoorgenoot heb ik begrepen dat er zich geen advocaat van de benadeelde partij gesteld heeft. Er is sprake van een poging brandstichting en ineens is er een schadebedrag. Daar heb ik mijn vraagtekens bij.
Ook het klassieke beslag (94 Sv) dient te worden opgeheven. Het strafbare feit waarvan de verdachte [betrokkene 1] verdacht wordt, is met een volstrekt andere auto gepleegd.
De behandeling wordt kort geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen (telefonisch) overleg te hebben met de zaaksofficier van justitie.
De officier van justitie voert het woord als volgt:
Van de zaaks-secretaris heb begrepen dat vandaag de beslaglegging onder [klager] (klager) direct in gang is gezet. Dat had eerder moeten gebeuren. Het standpunt van het Openbaar Ministerie blijft dat de auto op naam van klager is gezet om uitwinning te frustreren. Dit is een trucje dat de verdachte ( [betrokkene 1] ) eerder heeft toegepast.
De raadsvrouw voert het woord als volgt:
Ik hoor de officier van justitie niet ingaan op het standpunt met betrekking tot de geldbedragen.
[betrokkene 1] kon niet vermoeden dat hij zou worden aangehouden.
Uit welk tapgesprek zou blijken dat de auto van [betrokkene 1] zou zijn?
Officier van justitie reageert als volgt:
Dat is het tapgesprek met zijn vriendin.
De raadsvrouw reageert als volgt:
Ik zie niet waaruit zou blijken dat [betrokkene 1] dit eerder zou hebben gedaan.
De officier van justitie voert het woord als volgt:
Er is ook conservatoir beslag gelegd onder [klager] . Dat staat in de aanvraag.
De raadsvrouw reageert als volgt:
In de vordering staat het niet.”
2.7
De bij de behandeling in raadkamer overgelegde pleitnotities houden tot slot onder andere het volgende in:
“Inleiding
1. Ter beoordeling ligt voor het beslag op een auto met [kenteken] . Cliënt is eigenaar van voornoemde auto en dus ook rechthebbende.
(…)
Subsidiair: geen situatie als bedoeld in artikel 94a lid 4 Sv.
6. De auto is door cliënt overgekocht. Uit de bijlage uit het klaagschrift blijkt dat cliënt op 2 april 2024 een afspraak heeft gemaakt bij de kamer van koophandel voor inschrijving van zijn bedrijf. Dit is voordat verdachte is aangehouden in de zaak.
7. De afspraak zou plaatsvinden op 23 april 2024.
8. Client stelt zich op het standpunt dat tussen verdachte en hem was afgesproken dat cliënt de auto van verdachte zou overkopen. Hij was voornemens zich bij de KvK in te schrijven als taxichauffeur en had daar dus ook een auto voor nodig. Aangezien de afspraak pas op 23 april jl. gepland stond, hebben ze nog even gewacht met de overschrijving en de koop.
9. Vervolgens werd verdachte gebeld dat hij zich moest melden op het politiebureau. Op dat moment waren verdachte en cliënt zich inderdaad van het risico bewust dat verdachte wel eens in voorarrest zou komen te zitten en de overschrijving van de auto voor 23 april 2024 niet meer mogelijk zou zijn. Dat is immers onmogelijk vanuit het HvB.
10. Reden waarom ze de overschrijving en koop toch eerder hebben gedaan, dan in eerste instantie gepland.
11. Cliënt heeft ook een flink bedrag betaald voor de auto. Een bedrag van EUR 8.100,--. Uit de door de verdediging aan uw rechtbank toegezonden stukken blijkt dat cliënt op 8 april jl. (6 dagen na het maken van de afspraak bij de KvK en voordat verdachte was gebeld over het melden bij het politiebureau) verschillende bankopnames heeft gedaan. Dit was in totaal een bedrag van EUR 2.100,--.
12. Daarnaast heeft cliënt recent zijn bestelbusje aan een vriend van hem verkocht, die als ZZP–er als pakketbezorger werkzaam is, waar cliënt juist mee was gestopt. Uit het Whatsappgesprek blijkt dat cliënt dit voor een bedrag van EUR 3.500,-- (cash) heeft verkocht.
13. Daarnaast had cliënt nog een bedrag van EUR 2.500,-- thuis liggen, wat hij gedurende een periode had gespaard en maandelijks kleinere bedragen had opgenomen van de bank.
14. Dit bedrag heeft cliënt aan verdachte betaald voor de koop van de auto.
15. Er is derhalve ook geen sprake geweest van een doel om de uitwinning van het vermogen te bemoeilijken. Sterker nog, nu verdachte hier een geldbedrag voor heeft gekregen, is dit (juist) gemakkelijker geworden voor justitie. Dat zij al dan niet beslag hebben gelegd op dat geld, dat is aan de officier van justitie.
16. Een totaalbedrag van EUR 8.100,-- is ook een reëel bedrag. Zo heeft cliënt de auto van verdachte overgenomen met een kilometerstand van rond de 190.000. Daarnaast betreft het een tweedehands auto en heeft deze schade aan de voorruit en krassen in de lak. Cliënt moet de voorruit ook nog vervangen.
17. Kijken we naar de ANWB koerslijst, is voor deze auto met een kilometerstand van 200.000 een verkoopwaarde van ongeveer EUR 12.000,-- beoordeeld.
18. Dit omvat niet de schade.
19. Het feit dat de voorruit van de auto vervangen moet worden en de auto krassen in de lak heeft, maakt dat een bedrag van EUR 8.100,-- een redelijk bedrag voor deze auto is geweest. Er is dus zowel een reële economische transactie aan vooraf gegaan en de overdracht heeft een redelijk economisch motief, namelijk het bedrijf van cliënt.
20. Daarnaast heeft cliënt zich in februari van dit jaar al georiënteerd op de kosten van de verzekering van de auto en een offerte aangevraagd. Dit bevestigt het standpunt van de verdediging. Op voorhand is aan uw rechtbank de e-mail van de verzekeraar toegezonden.
21. Ten overvloede verwijst de verdediging naar het arrest van HR 20 november 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1085, waaruit volgt dat verhaalsfrustratie niet lichtzinnig moet worden aangenomen.
22. Nu aldus ook van een situatie als bedoeld in 94a lid 4 niet blijkt, verzoek ik u op te heffen.”
2.8
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op het voertuig onder meer is gelegd op grond van art. 94a Sv. Art. 94a Sv luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
“3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.”
2.9
In een geval als het onderhavige, waarin op grond van art. 94a Sv beslag is gelegd en een derde om teruggave verzoekt, dient de beklagrechter als maatstaf aan te leggen en in zijn beslissing ervan blijk te geven of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. Als die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de beklagrechter ook moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet. [1] Indien buiten redelijke twijfel staat dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv, dient het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager te worden teruggegeven.
2.1
De rechtbank heeft de hiervoor weergegeven maatstaf vooropgesteld en heeft in dat verband allereerst, in cassatie onbestreden, overwogen dat buiten redelijke twijfel staat dat klager als eigenaar/rechthebbende van de inbeslaggenomen personenauto moet worden beschouwd. De rechtbank laat zich daarbij overigens niet uit over de vraag wanneer en op grond van welke titel de klager deze eigendom heeft verkregen.
2.11
Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat zich de situatie zoals bedoeld in art. 94a lid 4 en 5 Sv voordoet. In dat verband stelt de rechtbank vast dat de broer van klager ( [betrokkene 1] ) op 10 april 2024 om 18.36 uur door de politie werd gebeld dat hij zich op het politiebureau moest melden, dat het voertuig vanaf 19.17 uur op naam van klager ( [klager] ) staat en dat [betrokkene 1] in een bericht aan [klager] schrijft “bro schrijf die auto gewoon over. Ik zit zo meteen binnen”. De rechtbank overweegt vervolgens dat dit voldoende aanwijzingen zijn dat de auto aan klager is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en dat klager dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden. Het alternatieve scenario zoals door de raadsvrouw geschetst, inhoudende dat de broers al van plan waren om de auto op naam van de ander te zetten, vindt de rechtbank niet aannemelijk.
2.12
Het oordeel van de rechtbank berust aldus op twee, onderling samenhangende vaststellingen. Ten eerste dat de overdracht van de auto heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de verdenking tegen [betrokkene 1] . Uit dit gegeven leidt de rechtbank niet alleen af dat de overdracht tot doel had verhaal op de auto te frustreren, maar ook dat [klager] kennis had van dit doel. Hij was volgens het geciteerde chatbericht immers op de hoogte van deze aanleiding voor de overdracht. Ten tweede stelt de rechtbank vast dat deze overdracht geen verband houdt met een daadwerkelijk bestaande koopovereenkomst die beide broers al hadden gesloten voordat de verdenking en aanstaande detentie van [betrokkene 1] bekend werd. Met deze tweede vaststelling onderbouwt de rechtbank dat het doel van de overdracht de verhaalsfrustratie was.
2.13
Dit oordeel van de rechtbank acht ik echter niet zonder meer begrijpelijk. Dat de overschrijving van de auto heeft plaatsgevonden vlak nadat de broer van klager is geïnformeerd over de omstandigheid dat hij zich diende te melden op het politiebureau alsmede dat de broer van klager aan klager heeft gestuurd “bro schrijf die auto gewoon over. Ik zit zo meteen binnen”, laten immers het scenario zoals geschetst en onderbouwd door klager open dat het voertuig aan hem zou worden overgedragen en dat de overschrijving en koop is vervroegd vanwege de mogelijke detentie van [betrokkene 1] . Redenen die zouden maken dat de verklaring van klager niet aannemelijk is, worden door de rechtbank niet gegeven. Met name laat de rechtbank zich niet uit over de twee door het openbaar ministerie aangevoerde omstandigheden, te weten dat [betrokkene 1] al eens eerder op dezelfde wijze heeft gehandeld en de uitlating van de vriendin van [betrokkene 1] dat de auto (nog steeds) van [betrokkene 1] is. Daarmee is het oordeel van de rechtbank dat het voertuig aan klager is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van dat voorwerp te bemoeilijken of verhinderen en dat klager dat wist of redelijkerwijze kon vermoeden, niet zonder meer begrijpelijk.
2.14
Het middel slaagt.

3.Afronding

3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Noord-Holland, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1406, rov. 2.4, waarin wordt verwezen naar HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144 rov. 2.3.1.