2.2De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“
Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto.
In raadkamer heeft de raadsvrouw
primairaangevoerd dat nu het Openbaar Ministerie zich op het standpunt heeft gesteld dat het voertuig alleen op naam van de klager is gezet met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken, het beslag onder de klager had moeten worden zijn gelegd. Nu dat niet is gebeurd en ten laste van verdachte ( [betrokkene 1] ) beslag is gelegd, dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard en de auto aan de klager te worden teruggegeven.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zich geen situatie als bedoeld in artikel 94a lid 4 Sv voordoet en dat op grond daarvan het beslag ook opgeheven dient te worden. De auto is door de klager (over)gekocht. De klager heeft op 2 april 2024, voordat de verdachte is aangehouden, een afspraak gemaakt bij de kamer van koophandel voor inschrijving van zijn bedrijf (taxibedrijf). De afspraak stond gepland voor 23 april 2024.
Tussen de verdachte en de klager was afgesproken dat de klager de auto van verdachte zou overkopen. De klager was voornemens zich bij de KvK in te schrijven als taxichauffeur en had daar dus ook een auto voor nodig. Omdat de afspraak pas op 23 april 2024 gepland stond, is er gewacht met de overschrijving en de koop. Vervolgens werd de verdachte gebeld dat hij zich moest melden op het politiebureau. Bewust van het risico dat de verdachte in voorarrest zou kunnen komen te zitten, is de overschrijving en koop toch eerder gedaan dan gepland. De veroordeelde € 8.100.- betaald voor de personenauto. De klager heeft op 8 april 2024 (6 dagen na het maken van de afspraak bij de KvK en voordat verdachte was gebeld over het melden bij het politiebureau) verschillende bankopnames gedaan, in totaal een bedrag van € 2.100. Daarnaast heeft de klager recent zijn bestelbusje aan een vriend verkocht voor een bedrag van € 3.500,- (cash). Daarnaast had de klager nog een bedrag van € 2.500,- thuis liggen, wat hij gedurende een periode had gespaard en maandelijks kleinere bedragen had opgenomen van de bank. Er is derhalve geen sprake geweest van een doel om de uitwinning van het vermogen te bemoeilijken. Verder heeft de klager zich in februari van dit jaar al georiënteerd op de kosten van de verzekering van de auto en een offerte aangevraagd.
Ten aanzien van het klassiek beslag (94 Sv) heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit ook opgeheven dient te worden. Het strafbare feit waarvan de verdachte [betrokkene 1] verdacht wordt, is met een volstrekt andere auto gepleegd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden. Het voertuig is enkel op naam van de klager gezet om de uitwinning hiervan te bemoeilijken. De vordering machtiging conservatoir beslag is ook op naam van [klager] ingediend. Dat staat in het pv aanvraag conservatoir beslag.
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de twee jaren na inbeslagneming. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
In de onderhavige zaak is beslag gelegd op grond van artikel 94 Sv (waarheidsvinding) en op grond van 94a Sv (conservatoir beslag).
Beoordeling beslag 94 Sv
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als er geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Uit de kennisgeving van inbeslagname blijkt dat de auto onder de klager ter waarheidsvinding in beslag is genomen vanwege brandstichting. Uit de stukken in het dossier en ter zitting is niet gebleken dat de klager van een strafbaar feit wordt verdacht. De rechtbank is van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen personenauto.
Hoofdregel is dat hetgeen in beslag is genomen wordt teruggegeven aan de beslagene.
De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk geworden dat het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager toebehoort.
De tussenconclusie is dat, wat betreft het beslag op grond van artikel 94, het beklag gegrond is, en dit tot teruggave zou moeten leiden.
Beoordeling beslag 94a Sv
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het beslag onder verdachte [betrokkene 1] is gelegd en dat is, gelet op het standpunt van het Openbaar Ministerie (verhaalsfrustratie), de verkeerde persoon. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Door het Openbaar Ministerie is gelet op de gerezen verdenking tegen [betrokkene 1] (terzake overtreding van artikel 157 i.v.m. 45 Wetboek van Strafrecht)
ten lastevan de verdachte een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag op de personenauto. Dat het conservatoir beslag onder [klager] (klager) is gelegd volgt uit het pv aanvraag conservatoir beslag, op basis waarvan de rechter-commissaris de machtiging heeft afgegeven. Dit pv is op zitting besproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van verhaalsfrustratie. De rechtbank overweegt hiertoe dat in geval sprake is van een klager die stelt eigenaar/rechthebbende van een voorwerp te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht, beoordeeld moet worden of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klager als eigenaar rechthebbende van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja, of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a vierde of vijfde lid Sv voordoet. Dat laatste betekent dat de rechtbank moet beoordelen of feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die voldoende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van die voorwerpen te frustreren (verhaalsfrustratie) en dat de beslagene dat wist of redelijkerwijs kon vermoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is buiten redelijke twijfel dat klager als eigenaar/rechthebbende van de inbeslaggenomen personenauto moet worden beschouwd.
De rechtbank is verder van oordeel dat de situatie zich voor doet als bedoeld in art. 94a, vierde en vijfde lid Sv. Op 10 april 2024 om 18.36 uur werd [betrokkene 1] door de politie gebeld dat hij zich op het bureau [naam] te [plaats] moest melden. Vanaf 10 april 2024 om 19.17 uur staat bovengenoemd voertuig op naam van [klager] , de broer van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] schrijft in een chat aan [klager] : “Bro schrijf die auto gewoon over. Ik zit zo meteen binnen”. Voor de rechtbank zijn dit voldoende aanwijzingen dat de auto aan [klager] is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en dat [klager] dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden. Het alternatieve scenario zoals door de raadsvrouw geschetst dat de broers al van plan waren om de auto op naam van de ander te zetten, vindt de rechtbank niet aannemelijk.
Slotsom
Nu de situatie zich voordoet dat rechtmatig beslag is gelegd onder [klager] – in de zin van artikel 94a lid 4 en lid 5 Sv – zal de rechtbank het klaagschrift in zijn geheel ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.”