Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
7 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die in een crisisverblijf verbleef, had eerder een crisismaatregel gekregen van de burgemeester van Utrecht. De rechtbank Midden-Nederland verleende op 17 juni 2024 een zorgmachtiging, ondanks het ontbreken van een actuele medische verklaring. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor zes maanden, maar de rechtbank hield het verzoek voor een deel aan in afwachting van een nieuwe medische verklaring. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had mogen besluiten tot het verlenen van de zorgmachtiging, aangezien de noodzakelijke medische verklaring ontbrak. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank van 17 juni 2024 en verwierp het cassatieberoep voor zover gericht tegen de beschikking van 27 juni 2024. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Dit arrest benadrukt het belang van een actuele medische verklaring bij het verlenen van zorgmachtigingen en de strikte eisen die de Wvggz hieraan stelt.