Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 22 mei 2024 werd gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1976, die beschuldigd werd van moord door een ander te wurgen in Oostburg in 2020, en het verbergen van het lijk in haar winkel. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door haar advocaat J.J.J. van Rijsbergen uit Breda. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen en heeft daarom besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg en werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.