ECLI:NL:HR:2025:247
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2025 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie ingesteld door A.F.M.J. Verhoeven tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2024. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij de indiener van het beroepschrift niet heeft voldaan aan de verschuldigdheid van griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener op 17 augustus 2024 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Ondanks dat de brief op het opgegeven adres is afgeleverd, is het griffierecht niet betaald. Op 18 september 2024 heeft de griffier de indiener opnieuw in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet betalen van het griffierecht, maar ook hier is geen gebruik van gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad, op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.