ECLI:NL:HR:2025:250
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door [X] B.V. en bevoegdheid van de indiener
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2025 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie dat was ingesteld door [X] B.V., vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 oktober 2024, waarin de nummers BK-23/603 tot en met BK-23/615 werden behandeld. De Hoge Raad heeft in eerste instantie de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld.
De indiener van het beroepschrift, A.F.M.J. Verhoeven, had een machtiging overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te stellen namens [X] B.V. Echter, de Hoge Raad constateerde dat uit de overgelegde stukken niet bleek dat de ondertekenaar van de machtiging daadwerkelijk bevoegd was om dit namens [X] B.V. te doen. De griffier van de Hoge Raad had de indiener verzocht om binnen zes weken aanvullende stukken over te leggen die deze bevoegdheid konden aantonen.
Op 10 januari 2025 werden er echter opnieuw stukken overgelegd, maar ook deze gaven geen duidelijkheid over de bevoegdheid van de ondertekenaar. Gezien het ontbreken van bewijs dat de indiener bevoegd was om namens [X] B.V. op te treden, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2025.