ECLI:NL:HR:2025:250

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
24/04180
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door [X] B.V. en bevoegdheid van de indiener

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2025 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie dat was ingesteld door [X] B.V., vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 oktober 2024, waarin de nummers BK-23/603 tot en met BK-23/615 werden behandeld. De Hoge Raad heeft in eerste instantie de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld.

De indiener van het beroepschrift, A.F.M.J. Verhoeven, had een machtiging overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te stellen namens [X] B.V. Echter, de Hoge Raad constateerde dat uit de overgelegde stukken niet bleek dat de ondertekenaar van de machtiging daadwerkelijk bevoegd was om dit namens [X] B.V. te doen. De griffier van de Hoge Raad had de indiener verzocht om binnen zes weken aanvullende stukken over te leggen die deze bevoegdheid konden aantonen.

Op 10 januari 2025 werden er echter opnieuw stukken overgelegd, maar ook deze gaven geen duidelijkheid over de bevoegdheid van de ondertekenaar. Gezien het ontbreken van bewijs dat de indiener bevoegd was om namens [X] B.V. op te treden, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2025.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/04180
Datum14 februari 2025
ARREST
op het door A.F.M.J. Verhoeven ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 oktober 2024, nrs. BK-23/603 tot en met BK-23/615.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] B.V. Het beroepschrift is ondertekend door A.F.M.J. Verhoeven (hierna: de indiener van het beroepschrift).
1.2
Bij het beroepschrift is een stuk overgelegd ten bewijze dat [X] B.V. de indiener van het beroepschrift heeft gemachtigd dit cassatieberoep in te stellen (hierna: de machtiging) met daarbij een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [X] B.V. Aangezien uit die stukken niet blijkt dat degene die de machtiging heeft ondertekend, bevoegd was om dat namens [X] B.V. te doen, heeft de griffier van de Hoge Raad de indiener van het beroepschrift verzocht binnen een termijn van zes weken stukken over te leggen waaruit deze bevoegdheid blijkt.
1.3
Uit de stukken die de indiener van het beroepschrift op 10 januari 2025 heeft overgelegd, blijkt evenmin dat degene die de machtiging heeft ondertekend, bevoegd was dat namens [X] B.V. te doen. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was om namens [X] B.V. beroep in cassatie in te stellen en zal de Hoge Raad om die reden het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025.