Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 september 2022. De verdachte, geboren in 2000, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat S. Jankie. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
De Hoge Raad heeft als cassatierechter de schriftuur en de aanvullingen daarop beoordeeld. Het is vastgesteld dat de ingediende schriftuur niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor cassatiemiddelen. Er was geen stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. Hierdoor kon de Hoge Raad de klachten niet in behandeling nemen.
Bovendien is vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen heeft ingediend, wat in strijd is met artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Dit heeft geleid tot de beslissing van de Hoge Raad om het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, en is openbaar uitgesproken.