ECLI:NL:PHR:2025:320

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23/01124
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep wegens niet voldoen aan wettelijke termijn en vereisten

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1961, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2023 veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren wegens het zich gedragen in strijd met de Wet dieren. Daarnaast is de onttrekking aan het verkeer bevolen van vier prikhalsbanden en vier losse schakels voor prikbanden. De verdachte heeft via zijn advocaat, F.J.M. Kobossen, een schriftuur ingediend met een voorgesteld cassatiemiddel. Dit cassatiemiddel stelt dat het recht is geschonden en dat er vormvoorschriften zijn verzuimd, omdat het hof geen motivering heeft gegeven voor zijn uitspraak en cruciale onderdelen van het politierapport niet in acht zijn genomen.

De Hoge Raad, als cassatierechter, onderzoekt alleen cassatiemiddelen die voldoen aan de wettelijke vereisten. In dit geval voldoet het voorgestelde cassatiemiddel niet aan de eisen, omdat het niet duidelijk en stellig is en geen specifieke rechtsregel of vormvoorschrift schending aanvoert. Bovendien heeft de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met cassatiemiddelen ingediend, waardoor de Hoge Raad het cassatieberoep niet kan behandelen.

De conclusie van de procureur-generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, wat betekent dat de Hoge Raad de zaak niet in behandeling neemt. De uitspraak van het gerechtshof blijft daarmee in stand.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01124
Zitting18 maart 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 17 maart 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (21-000177-22) wegens “zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Het hof heeft daarnaast de onttrekking aan het verkeer bevolen van vier (prik)halsbanden en vier losse schakels voor prikbanden.
1.2
Namens de verdachte heeft F.J.M. Kobossen, advocaat in Twello, een schriftuur ingediend.

2.De ontvankelijkheid van het beroep

2.1
De schriftuur bevat één voorgesteld cassatiemiddel, dat luidt:
“Het recht is geschonden en/of de naleving van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften is verzuimd, doordat het arrest geheel en zonder enige motivering voorbijgaat aan de werkelijkheid , de datering van beelden, enkele cruciale onderdelen van het politierapport, de feitelijke situatie en de wijze waarop [verdachte] , die op juiste gronden meent " part noch deel" aan de feitelijke situaties te hebben, zijn verweer ter zitting heeft laten voorleggen aan het hof, waarbij tevens fundamentele rechten van [verdachte] zijn geschonden”.
2.2
Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen als in de wet bedoeld. Volgens vaste rechtspraak kan als cassatiemiddel alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. [1]
2.3
Het voorgestelde cassatiemiddel, ook bezien in samenhang met de toelichting daarop en de overgelegde producties, voldoet niet aan dit vereiste, zodat het onbesproken moet blijven.
2.4
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met cassatiemiddelen heeft doen indienen, is niet voldaan aan art. 437 lid 2 Sv. Daarom kan de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling nemen. [2]

3.Slotsom

Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie o.a. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:41, r.o. 2.1 en HR 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:268, r.o. 2.1.
2.Mocht de Hoge Raad van oordeel zijn dat de schriftuur een klacht over de bewijsvoering bevat die als een cassatiemiddel moet worden aangemerkt, dan ligt niet voor de hand de zaak af te doen op de voet van art. 81 lid 1 RO. De verdachte is in eerste aanleg immers vrijgesproken (vgl. HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,