Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1963, die werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van limonades en vruchtensappen uit Luxemburg zonder aangifte van verbruiksbelasting. De verdachte had een geldboete van € 1.500 opgelegd gekregen, maar stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van zijn zaak was overschreden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de redelijke termijn begon te lopen op het moment dat de verdachte door de douane werd gehoord in 2017, terwijl het hof oordeelde dat dit pas begon bij de betekening van de dagvaarding. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de datum van het verhoor niet als beginpunt kon worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft de geldboete verlaagd naar € 1.350 en de duur van de vervangende hechtenis aangepast, maar het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest benadrukt het belang van een goed gemotiveerde beslissing over de redelijke termijn in strafzaken.