Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1979, was beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 5,5 kilogram hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een beroep in cassatie dat was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R.W. Koevoets. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.