ECLI:NL:PHR:2025:48
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1979, bij arrest van 23 februari 2023 door het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien weken wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 3 onder C van de Opiumwet. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R.W. Koevoets, die twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. De zaak heeft samenhang met een andere zaak (23/00858) waarin ook een conclusie wordt getrokken. De middelen hebben betrekking op de rechtmatigheid van de fouillering van de verdachte en de daaropvolgende doorzoeking van een auto. De kernvraag is of het hof terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van ernstige bezwaren in de zin van artikel 9, tweede lid, Opiumwet.
Het hof heeft vastgesteld dat de politie op 8 oktober 2020 een melding ontving van een verdachte situatie waarbij twee mannen in een auto geld aan het tellen waren. Bij controle troffen verbalisanten de mannen aan en ontstond het vermoeden van witwassen. De verdachte werd gefouilleerd en er werd een aanzienlijke hoeveelheid hennep in de auto aangetroffen. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen, o.a. dat de fouillering en doorzoeking onrechtmatig waren. Het hof oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren waren om de fouillering rechtmatig te verklaren, en dat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking van de auto.
De conclusie van de procureur-generaal is dat de cassatieklachten falen en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.