Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
De hoogste bieder is de winnaar (hierna: de winnaar) van de geveilde dienst of het geveilde product (hierna tezamen: het product) en is gehouden daarvoor te betalen. De in dat kader tot stand gekomen overeenkomst kan door de winnaar niet worden geannuleerd of herroepen.
3.De oordelen van het Hof
Desgevraagd heeft de inspecteur verklaard zich wel gebonden te achten aan die bepaling en ook belanghebbende daaraan gebonden acht. Het Hof oordeelt als volgt.”
Dat in VSO1 is vastgelegd dat het belanghebbende vrijstaat, indien gewenst, na 31 december 2012 een bezwaarschrift in te dienen tegen de verschuldigde btw inzake de no show, heeft het Hof niet tot een ander oordeel gebracht. Die toevoeging ziet immers, zo verstaat het Hof partijen, niet op de vraag óf in die gevallen sprake is van een prestatie, maar op de vraag hoe die prestatie – wat betreft maatstaf van heffing en/of tarief – in de heffing moet worden betrokken.
Wat betreft de vraag op welk moment de prestatie wordt verricht, is volgens het Hof bepalend op welk moment de winnaar de beschikkingsmacht over het product verkrijgt. Dat is, aldus het Hof het moment waarop de winnaar de bon elektronisch ontvangt. Volgens het Hof is de uitgifte van de bon een voltooide prestatie die moet worden beschouwd als een zelfstandig belastbaar feit, omdat daarmee een voordeel wordt overgedragen waardoor de ontvanger van dat recht een (potentieel onmiddellijke) verbruiker wordt
.
4.Beoordeling van de middelen
Gelet op het van aanvang af bestaande geschil tussen partijen en het verloop van het geding tot op de zitting, een en ander bezien in het licht van onderdeel 4.6 van VSO2, moet worden geconcludeerd dat het Hof de grenzen van het geschil dat partijen bij het Hof verdeeld hield, heeft overschreden door de uitspraak van de Rechtbank te bevestigen op de grond dat belanghebbende jegens de Inspecteur eraan moet worden gehouden dat bij het niet verzilveren van een bon een aan heffing van omzetbelasting onderworpen prestatie wordt verricht.
Het middel betoogt daartoe in de eerste plaats dat het Hof ook op dit punt buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Het Hof had niet mogen abstraheren van de afspraken die partijen in VSO1 over de juridische duiding van de prestaties hebben gemaakt, te weten dat bij wel verzilverde bonnen de belastbare prestatie bestaat in het daadwerkelijk leveren van het product. Aldus heeft het Hof in strijd met de artikelen 3 en 4 van de Wet en de hiervoor bedoelde afspraken tussen partijen geoordeeld dat al op het moment van verstrekking van de bon een belastbaar feit plaatsvindt.
Verder stelt het middel dat ook wanneer wordt geabstraheerd van de afspraken in VSO1, het oordeel van het Hof dat de verstrekking van de bon de belastbare levering van een recht als zodanig is, rechtens onjuist is. De door het Hof bedoelde beschikkingsmacht is volgens het middel namelijk gereserveerd voor de levering van goederen en de bon is niet meer dan een middel om tot verstrekking van het product te komen. Het middel bestrijdt in dit verband ook het oordeel van het Hof dat al tijdens het veilingproces de toekomstige prestatie identificeerbaar is. Tot het moment van boeking of bestelling door de winnaar is de datum waarop de prestatie wordt verricht, niet bekend, is in veel gevallen de specifieke plaats niet bekend, en is in voorkomend geval (bij franchisenemers of meerdere vakantieparken die in één deal meedoen) de presterende aanbieder onbekend.
Voor verschuldigdheid van omzetbelasting bij vooruitbetaling is noodzakelijk dat op het tijdstip van vooruitbetaling, de toekomstige prestatie – dat wil zeggen het goed waarvan de levering of de dienst waarvan de verrichting is overeengekomen – voldoende nauwkeurig is omschreven, in die zin dat alle voor de heffing van omzetbelasting relevante bestanddelen van die prestatie bekend zijn. [2] Ook in het geval van verschuldigdheid bij vooruitbetaling op grond van artikel 13, lid 2, van de Wet moet de aldus in een tijdvak verschuldigd geworden omzetbelasting op grond van artikel 14, lid 1, van de Wet op aangifte worden voldaan.
Voor de Rechtbank en voor het Hof was in geschil of en, zo ja, op welk moment de vennootschap voor de verstrekking van de bonnen die door de winnaars niet worden verzilverd, omzetbelasting wordt verschuldigd. Wanneer de rechter, uitgaande van de vastgestelde feiten, constateert dat de wettelijke bepalingen die de grondslag vormen voor de beslechting van het geschil dat partijen verdeeld houdt, niet of anders moeten worden toegepast dan partijen voor ogen staat, schendt de rechter het bepaalde in artikel 8:69, lid 2, Awb niet indien hij voor de afdoening van het geschil die bepalingen rechtens juist toepast. Het Hof was dus niet gehouden om hetgeen partijen in VSO1 over de juridische duiding bij wel verzilverde bonnen hebben afgesproken, in aanmerking te nemen bij de beoordeling van het onderhavige geschil, dat juist niet-verzilverde bonnen betreft. Middel 3 faalt in zoverre.
Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De omstandigheid dat op het moment van totstandkoming van de rechtsbetrekking tussen de vennootschap en de winnaar nog niet vaststaat wanneer en/of waar het goed precies zal worden geleverd dan wel de dienst zal worden verricht, hoeft niet af te doen aan het oordeel van het Hof dat de vennootschap met de winnaar een prestatie is overeengekomen die voor de heffing van omzetbelasting voldoende identificeerbaar is. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat in voorkomend geval bij franchisenemers of meerdere vakantieparken die in één deal meedoen, de presterende aanbieder onbekend is. Voor de winnaar is immers de vennootschap degene die gehouden is tot uitvoering van de gewonnen prestatie. Middel 3 faalt ook in zoverre.
Wanneer de winnaar aldus betaalt voor een op een later tijdstip te verrichten individualiseerbare prestatie tot uitvoering waarvan de vennootschap zich heeft verbonden, wordt belanghebbende in elk geval op grond van artikel 13, lid 2, van de Wet op het tijdstip waarop betaling door de winnaar aan de vennootschap plaatsvindt, de omzetbelasting verschuldigd ter zake van die vergoeding. Aan de op die betaling volgende verstrekking van de bon komt in dit opzicht geen betekenis toe.
Aan de verschuldigdheid op het tijdstip van vooruitbetaling kan evenmin afdoen dat ondanks de ontvangen betaling, niet is uitgesloten dat de winnaar de hiervoor bedoelde boeking of bestelling niet of niet tijdig verricht. Immers, wanneer de vergoeding moet zijn betaald voordat de ondernemer (in dit geval de vennootschap) de afgesproken prestatie jegens de afnemer (in dit geval de winnaar) verricht, heeft de afnemer recht op uitvoering van de uit de overeenkomst voor de ondernemer voortvloeiende verplichting(en), ongeacht of die afnemer effectief gebruik zal gaan maken van dat recht. Middel 3 faalt ook in zoverre.
Anders dan middel 3 betoogt, kan in een geval als het onderhavige niet met succes worden verdedigd dat de vennootschap niet een belastbare prestatie heeft verricht. De omstandigheid dat de winnaar nadat hij heeft betaald, niet een boeking of bestelling op de website van de vennootschap verricht, is in dit geval niet van invloed op het bestaan van de hiervoor in 4.6.2 bedoelde rechtsbetrekking, en evenmin op het rechtstreekse verband tussen de door de vennootschap jegens de winnaar verrichte handeling(en) en de door haar van de winnaar ontvangen en nadien niet terugbetaalde tegenprestatie.
Zoals uit de hiervoor in onderdeel 2 vermelde uitgangspunten in cassatie immers volgt, heeft de vennootschap op het tijdstip van ontvangst van de vooruitbetaling werkzaamheden verricht om jegens de winnaar uitvoering van de gewonnen prestatie mogelijk te maken. De vennootschap heeft de winnaar de bon verstrekt met het oog op boeking of bestelling van de prestatie op haar website en daarmee de winnaar bevestigd de gewonnen prestatie te willen voltooien. Het is alleen de winnaar aan te rekenen dat het niet tot voltooiing van de prestatie is gekomen. Dit betekent dat het bedrag dat de winnaar aan de vennootschap heeft betaald, zonder recht op restitutie, moet worden beschouwd als een vergoeding voor door haar verrichte handelingen (in dit geval tezamen een dienst) die onder bezwarende titel is verricht en die vergoeding daarom aan omzetbelasting blijft onderworpen. [3] Middel 3 faalt ook in zoverre.