Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
21 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende het huwelijksvermogensrecht en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man, verzoeker tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De vrouw, verweerder in cassatie, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, waarin de relevante feiten en procesverloop zijn uiteengezet. De advocaat-generaal F. Ibili heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van de man schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de man over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de man verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft.