ECLI:NL:HR:2025:446

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
24/02053
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verschoningsrecht van notaris in strafzaak met vastgoedtransacties

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een beklag van een notaris tegen de inbeslagname van administratieve stukken en gegevensdragers in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar vastgoedtransacties. De notaris, klager, werd verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten zoals witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank Noord-Holland had eerder geoordeeld dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die de doorbreking van het verschoningsrecht van de notaris rechtvaardigden. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het verschoningsrecht en oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd dat de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder ging dan strikt noodzakelijk. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank, maar alleen voor zover deze betrekking had op de onder klager in beslag genomen stukken en gegevensdragers, en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor herbeoordeling. De uitspraak benadrukt de delicate balans tussen het verschoningsrecht van beroepsbeoefenaren en het belang van waarheidsvinding in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/02053 Bv
Datum25 maart 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2024, nummers RK 21/017979, RK 22/002971 en RK 22/002970, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren in [geboortedatum] op [geboortedag] 1974,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de onder de klager in beslag genomen voorwerpen en gegevens(dragers) en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland , zittingsplaats Haarlemmermeer , teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.De beslissingen van de rechter-commissaris en van de rechtbank

2.1
De beschikking van de rechter-commissaris van 28 oktober 2021 houdt onder meer in:
“Procedure
Op 12 oktober 2021 heeft de rechter-commissaris een brief d.d. 7 oktober 2021 ontvangen van de officier van justitie, [naam] , waarin wordt verzocht voorafgaand aan een doorzoeking in het kantoor van verdachte, als notaris een beroepsgeheimhouder, het beslagregiem van “zeer uitzonderlijke omstandigheden” die het verschoningsrecht doorbreken van toepassing te verklaren. De rechter-commissaris heeft de vordering doorzoeking toegewezen, waarover apart is beschikt.
De rechter-commissaris heeft op 26 oktober 2021 een bespreking gehad met de officier van justitie, FIOD, alsmede de ringvoorzitter en de vice-voorzitter Noord-Holland met als doel de wijze van doorzoeken in verband met het verschoningsrecht te bespreken en advies van de ringvoorzitter in te winnen, in vervolg op een eerder overleg van 5 maart 2021 waarbij de ringvoorzitter en de vice-voorzitter Noord-Holland zijn ingelicht omtrent de verdenking.
Beoordeling
Het verschoningsrecht van de notaris is niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarbij het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de notaris als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het belang dat met het verschoningsrecht wordt gediend. Dit ruimere beslagregiem brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een notaris zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
De rechter-commissaris heeft bij de beoordeling of dit ruimere beslagregiem van toepassing moet worden verklaard het volgende betrokken. De verdenking is goed onderbouwd in onder meer een proces-verbaal van verdenking en de vordering tot doorzoeking. Ook aard en zwaarte van de misdrijven waar de verdenking op ziet, onder meer witwassen en deelname aan een criminele organisatie, zijn gewogen en zwaar bevonden. Tevens zijn aard en omvang van de te behalen gegevens gewogen en heeft de rechter-commissaris geconstateerd dat de relevante gegevens niet op een andere wijze kunnen worden verkregen. Tot slot is van belang dat de verdenking ziet op handelen dat ernstig misbruik door de verschoningsgerechtigde oplevert van zijn positie als uitoefenaar van zijn beroep. Er is daarmee ook maatschappelijke schade veroorzaakt door schending van het aanzien van dat beroep. Er is immers sprake van een redelijke verdenking wegens zeer ernstige feiten die verdachte in zijn hoedanigheid van notaris gepleegd zou hebben. De verdenking ziet kortom op feiten die zo sterk de kern van de werkzaamheden van verdachte als notaris raken dat het aanzien van het ambt rechtstreeks wordt geraakt. Het vertrouwen in, en de maatschappelijke functie van, het notariaat is er dan ook mee gebaat dat hier de waarheid boven tafel komt.
De rechter-commissaris is van oordeel dat hier, op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, zeer uitzonderlijke omstandigheden aangenomen kunnen worden die maken dat het belang van de waarheidsvinding prevaleert en het bepaalde in de leden 1 en 5 van artikel 98 Sv wordt doorbroken. Dit brengt mee dat voorwerpen in beslag mogen worden genomen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, ook als het om zogenaamde geheimhouderstukken zou gaan. De rechter-commissaris tekent hier wel bij aan dat de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid omtrent de verweten feiten en dat de belangen van andere cliënten, die niets met de te onderzoeken feiten te maken hebben, niet onevenredig mogen worden getroffen.
Beslissing
De rechter-commissaris verklaart in deze zaak het regiem van zeer uitzonderlijke omstandigheden van toepassing.
De verschoningsgerechtigde kan zich desgewenst op grond van artikel 98 lid 3 en 4 Sv jo artikel 552a Sv bij de raadkamer van de rechtbank schriftelijk beklagen over deze beslissing. Dit moet binnen 14 dagen na betekening van deze beslissing worden ingesteld. Eventueel beslag blijft ingeval van bezwaar bevroren totdat definitief over het beslagregiem is beslist.”
2.2
De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“1 . Procesgang
Het Openbaar Ministerie is in 2019 een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam ‘ […] ’. Gedurende dit onderzoek is onder anderen klager als verdachte aangemerkt. De officier van justitie heeft op 12 oktober 2021 aan de rechter-commissaris van deze rechtbank een tweetal vorderingen doorzoeking ter inbeslagneming voorgelegd met het verzoek om machtigingen af te geven voor doorzoekingen van het kantoor en de woning van klager.
Klager wordt blijkens deze vorderingen verdacht van het in de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 oktober 2021 medeplegen van witwassen, het niet voldoen aan zijn meldingsplicht dan wel zijn verplichtingen die volgen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) en deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift en witwassen.
De rechter-commissaris heeft op 15 oktober 2021 machtigingen voor doorzoekingen ter inbeslagneming op het kantoor en in de woning van klager afgegeven. Daarnaast heeft de rechter-commissaris op diezelfde datum twee machtigingen afgegeven voor doorzoekingen ter inbeslagneming op twee adressen van medeverdachten van klager aan [a-straat 1] en [b-straat 1] in [plaats] .
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 28 oktober 2021 bepaald dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen, waardoor het verschoningsrecht van klager en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de doorzoekings- en beslagbevoegdheden moeten wijken voor het strafvorderlijk belang van het aan licht brengen van de waarheid omtrent de feiten waarvan klager wordt verdacht.
De rechter-commissaris heeft op 31 oktober 2021 in aanwezigheid van de Ringvoorzitter het kantoorpand van klager aan [c-straat 1] in [plaats] doorzocht en voorwerpen in beslag genomen. Blijkens het proces-verbaal van de doorzoeking dat is opgemaakt door leden van het onderzoeksteam en het proces-verbaal van doorzoeking van de rechter-commissaris blijkt dat in aanwezigheid van onder meer klager, zijn raadsvrouw en de ringvoorzitter afspraken zijn gemaakt over de gang van zaken gelet op de aanwezigheid van stukken die onder de geheimhouding van klager zouden vallen. Uit de processen-verbaal blijkt dat de rechter-commissaris heeft besloten een kopie te maken van de gehele server van het kantoor, omdat het doorzoeken van het systeem op relevante zoekwoorden (filteren) ter plaatse niet lukte. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De doorzoeking met betrekking tot de fysieke documenten heeft plaatsgevonden conform de gemaakte afspraken.
De rechter-commissaris heeft daarnaast op 31 oktober 2021 leiding gegeven aan de doorzoeking van de panden aan [a-straat 1] en [b-straat 1] in [plaats] en aan [d-straat 1] in [plaats] , zijnde dit laatste het woonadres van klager. Ook hier zijn voorwerpen in beslag genomen, waaronder een iPhone XR in het woonhuis van klager.
De rechter-commissaris heeft bij zijn beslissing van 28 oktober 2021 bepaald dat de in het woonhuis en kantoorpand van klager in beslag genomen voorwerpen onder de rechter-commissaris blijven totdat definitief over de toelaatbaarheid van het beslag is beslist. In het dossier bevinden zich lijsten van de inbeslaggenomen voorwerpen. Daarnaast staat vast dat de harde schijf/server van het kantoor van klager in beslag is genomen, zonder dat de inhoud daarvan is gefilterd.
De beslissingen van de rechter-commissaris van 15 en 28 oktober 2021 zijn op 11 november 2021 aan klager betekend.
Op 1 februari 2022 heeft de rechter-commissaris in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] beslist dat van de uit het pand aan [a-straat 1] meegenomen bescheiden alle onder het verschoningsrecht vallen, dat de stukken vermeld onder 1, 4 en 6 niet in beslag mogen worden genomen en dat de stukken vermeld onder 2, 3 en 5 betrekking hebben op onroerend goed dat onderdeel uitmaakt van het strafrechtelijk onderzoek en mogelijk hebben gediend tot het begaan van een strafbaar feit. Het betreft drie eigendomsbewijzen van respectievelijk 3 mei 2016, 12 september 2016 en van 1 juni 2018.
Op 1 februari 2022 heeft de rechter-commissaris in de strafzaak tegen [medeverdachte 2] beslist dat van de uit het pand aan [b-straat 1] meegenomen bescheiden de stukken vermeld onder 3 en 4 onder het verschoningsrecht vallen en geen betrekking lijken te hebben op het strafrechtelijk onderzoek en inbeslagneming dus niet is toegestaan. De stukken genoemd onder 1 en 2 vallen onder het verschoningsrecht van klager, maar maken deel uit van het strafrechtelijk onderzoek en hebben mogelijk gediend tot het begaan van een strafbaar feit. In beslag neming is om die reden toegestaan. Het stuk genoemd onder 5 valt niet onder het verschoningsrecht volgens de rechter-commissaris en kan derhalve eveneens in beslag worden genomen. De stukken die krachtens deze beslissing in beslag mogen worden genomen zijn een afschrift akte van hypotheek d.d. 26 februari 2016, een eigendomsbewijs d.d. 26 februari 2016 en een bericht van het kadaster van 16 maart 2016.
Klager heeft op 12 november 2021 en 14 februari 2022 klaagschriften ingediend tegen voornoemde beslissingen van de rechter-commissaris van 28 oktober 2021 en van 1 februari 2022. Hierin verzoekt klager de rechtbank om uit te spreken dat het regime van zeer uitzonderlijke omstandigheden niet van toepassing is en de teruggave te gelasten van de voorwerpen die in het kantoor en de woning van klager respectievelijk op de twee adressen van de medeverdachten in beslag zijn genomen.
De klaagschriften zijn wegens persoonlijke omstandigheden aan de zijde van klager pas voor het eerst behandeld op de zitting van 22 juni 2023. Op deze zitting heeft de rechtbank de behandeling van de klaagschriften voor twee weken aangehouden om klager, zijn raadslieden en de officieren van justitie te laten onderzoeken of zij – eventueel in aanwezigheid van bijvoorbeeld de rechter-commissaris en/of de Ringvoorzitter – in gesprek konden gaan over de inbeslaggenomen goederen en tot overeenstemming zouden kunnen komen over de vraag of en zo ja in hoeverre deze ter beschikking mogen worden gesteld aan het onderzoeksteam.
Vervolgens is door partijen een paar keer gevraagd de behandeling van de zaken aan te houden omdat zij nog in overleg waren.
Op 6 november 2023 heeft de verdediging verzocht om de behandeling van de zaak weer op zitting te plannen, omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
De rechtbank heeft op 23 april 2024 de klaagschriften in besloten raadkamer behandeld. Daarbij zijn klager, zijn advocaten en de officieren van justitie gehoord.
(...)
4. De beoordeling
4.1
De juridische basis van het beslag
Gelet op het proces-verbaal van verdenking van 30 april 2020, het proces-verbaal van verdenking van 19 juli 2021, het proces-verbaal aanvraag machtiging doorzoeking ter inbeslagneming en ter vastlegging van gegevens van 11 oktober 2021 en de beslissingen van de rechter-commissaris van 28 oktober 2021 en 1 februari 2022 met betrekking tot de zeer uitzonderlijke omstandigheden, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat het bij de vier doorzoekingen ter inbeslagname gaat om beslag, gelegd op de voet van het bepaalde in artikel 94 Sv in samenhang met artikel 98 Sv en artikel 125l Sv.
4.2
Toetsingsmaatstaven
Artikel 94 Sv
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager – of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
Artikel 98 en 125l Sv
Ingevolge artikel 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv, zoals een notaris, zonder hun toestemming geen brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt in beslag worden genomen. Het is aan de verschoningsgerechtigde om te bepalen of een bepaald stuk onder zijn geheimhoudingsplicht valt.
Indien het beroep op het verschoningsrecht in beginsel gerechtvaardigd is kan niettemin in drie situaties aan dat beroep worden voorbijgegaan. In de eerste plaats mogen op grond van artikel 98, vijfde lid, Sv, ook zonder toestemming van de verschoningsgerechtigde, brieven of geschriften in beslag worden genomen indien deze voorwerpen deel uitmaken van het strafbare feit (corpora delicti) of tot het begaan daarvan hebben gediend (instrumenta delicti). Zulke brieven en geschriften vallen immers niet onder de geheimhoudingsplicht, en daarmee evenmin onder het verschoningsrecht.
In de tweede plaats is een inbreuk op het verschoningsrecht denkbaar indien er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het oordeel van de verschoningsgerechtigde, inhoudende dat bepaalde gegevens onder zijn geheimhoudingsplicht vallen, onjuist is.
In de derde plaats kan onder zeer uitzonderlijke omstandigheden het belang van de waarheidsvinding meebrengen dat het verbod van artikel 98, eerste lid Sv, wordt geschonden. Deze laatste situatie van zeer uitzonderlijke omstandigheden is in de onderhavige zaak onderwerp van debat.
Op grond van bestendige jurisprudentie gaat de rechtbank uit van het volgende.
De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beoordeling hiervan zijn de vraag of het gaat om een verdenking jegens de verschoningsgerechtigde, de aard en zwaarte van de delicten, de aard en omvang van de gegevens en de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden sprake is gelden zware motiveringseisen. De enkele omstandigheid dat een notaris als verdachte wordt aangemerkt, is in ieder geval niet toereikend. De verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een notaris met bepaalde cliënten, kan onder omstandigheden wel toereikend zijn. In dat geval dienen het belang van de cliënt die ervan uit mocht gaan dat het door hem aan de notaris toevertrouwde geheim zou blijven en dus het verschoningsrecht (en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden), te wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Deze inbreuk op het verschoningsrecht mag echter niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de notaris dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de notaris wordt verdacht, onevenredig worden getroffen.
De rechtbank stelt voorts vast dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld, in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dit betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.
De eerder omschreven verdenking heeft betrekking op een groot aantal vastgoedtransacties van [bedrijf] BV (hierna: [bedrijf] ) waar klager in zijn hoedanigheid van notaris in de periode van 1 juli 2014 tot 15 april 2020 bij betrokken is geweest. Bij deze transacties zijn door de FIOD onregelmatigheden geconstateerd. Bij deze transacties valt met name op dat sprake is van verschillende ABC(D)-transacties met grote, onverklaarbare prijsverschillen. Klager heeft geen van de beschreven transacties gemeld aan de FIOD terwijl het vermoeden is dat klager deze wel had moeten melden. Daarnaast zijn door [bedrijf] aangekochte panden door derden gefinancierd. Op de derdenrekening van klager is te zien dat niet bij de leveringsakten betrokken personen en bedrijven voor de aangekochte panden betalen en dat later onder andere zaaknummers aan- en verkoopbedragen terug worden betaald vanaf deze derdenrekening. Het gevolg is dat niet inzichtelijk is wie er nu rechthebbende van de betreffende gelden is. De officier van justitie heeft derhalve een redelijke verdenking van medeplegen van witwassen tegen verdachte. Deze manier van registreren is bovendien in strijd met het Reglement beperking uitbetaling derdengelden (hierna: BUD). Tot slot blijkt uit de stukken een gegrond vermoeden van het valselijk opmaken van nota's van afrekening en leveringsakten.
De rechtbank stelt vast dat na de inbeslagneming nader onderzoek heeft plaatsgevonden en dat onder meer [getuige] is gehoord als getuige. Het is aan de zittingsrechter in de hoofdzaak om te bepalen welke gevolgen de nieuwe onderzoeksresultaten zullen moeten krijgen voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv. In het kader van de onderhavige beklagprocedure volstaat de rechtbank met het oordeel dat de onderzoeksresultaten geen wezenlijke verandering teweeg hebben gebracht in het bestaan of de aard en ernst van de verdenking tegen klager.
Tegen klager bestaat derhalve een nog niet door de verdediging weerlegd redelijk vermoeden van schuld aan zeer ernstige, concrete strafbare feiten, waarbij klager wordt vermoed misbruik te hebben gemaakt van zijn positie als uitoefenaar van het beroep van notaris. Klager is dan ook terecht als verdachte aangemerkt.
Indien de verdenkingen bewezen worden verklaard, is sprake van zeer ernstige delicten, te weten, kort gezegd, het in georganiseerd verband gedurende meerdere jaren plegen van witwassen, valsheid in geschrift en schenden van Wwft-verplichtingen waarbij tientallen onroerend-goed-transacties en grote geldbedragen gemoeid zijn geweest. Het verwijt zijdens het OM is dat klager dit bewust, structureel en over een langere periode heeft gedaan en de bijzondere positie van de notaris heeft misbruikt. Dit zou zozeer de kern van de werkzaamheden van de notaris raken, dat bij bewezenverklaring het maatschappelijk vertrouwen dat in de werkzaamheden van een notaris moet kunnen worden gesteld en het aanzien van het ambt, ernstig hierdoor zou worden geschaad.
Uit de stukken wordt voldoende duidelijk dat de in beslag genomen voorwerpen betrekking hebben op transacties die vanaf 2014 tot 15 april 2020 bij klager hebben plaatsgevonden. Dit geldt in het bijzonder voor de geschriften die bij de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in beslag zijn genomen. Blijkens de beslissingen van 1 februari 2022 van de rechter-commissaris gaat het immers telkens om een eigendomsbewijs of een afschrift van hypotheek van een onroerend goed dat onderdeel uitmaakt van het strafrechtelijk onderzoek. Ook zonder kennisneming van die geschriften komt de rechtbank tot het oordeel dat deze geschriften voorwerp van het (veronderstelde) strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Het onderzoeksbelang vergt dat inzicht wordt verkregen in de verdachte transacties, waarbij het aannemelijk is dat de bewijzen van die transacties zich onder het beslag kunnen bevinden. Voorts staat vast dat de relevante gegevens van deze transacties niet op een andere wijze kunnen worden verkregen. Het is niet aannemelijk dat op een minder ingrijpende manier de waarheid aan het licht kan komen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat, gelet op de aard, ernst en omvang van de tegen klager gerezen verdenking, er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van klager rechtvaardigen. Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat nu het onderzoek nog loopt, het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag.
De klaagschriften zullen dan ook ongegrond worden verklaard.
Voor wat betreft de (inhoud van de) inbeslaggenomen harde schijfserver van de computer in het kantoor van klager en de inhoud van de – inmiddels gekraakte – iPhone XR geldt het volgende.
Uit het proces-verbaal van doorzoeking van de rechter-commissaris blijkt dat de rechter-commissaris – uiteindelijk – heeft besloten de gehele server te kopiëren en zonder de inhoud te beoordelen mee te nemen. Filtering van de op die server aanwezige gegevens heeft derhalve niet plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de inhoud van de (inmiddels gekraakte) iPhone. Deze digitale gegevens zijn derhalve nog niet gefilterd aan de hand van het relevantiecriterium, een en ander ter bescherming van derden, zoals verwoord in de beschikking van de rechter-commissaris.
De rechtbank gaat ervan uit dat de gegevens op de genoemde digitale gegevensdragers door de rechter-commissaris worden gefilterd, alvorens de (inhoud van de) digitale gegevensdragers aan het onderzoeksteam ter beschikking worden gesteld.
5. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beklag in al zijn onderdelen ongegrond.”

3.Beoordeling van het derde en het vijfde cassatiemiddel

3.1
Het derde cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank de behandeling van het klaagschrift, voor zover het betrekking heeft op de inbeslaggenomen server van het kantoor van de klager en zijn iPhone XR, had moeten aanhouden en de stukken in zoverre in handen van de rechter-commissaris had moeten stellen. Daartoe wordt aangevoerd dat de rechter-commissaris ten aanzien van die voorwerpen nog niet had beslist of de officier van justitie van de inhoud daarvan mag kennisnemen. Het vijfde cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van de rechtbank dat de doorbreking van het verschoningsrecht van de klager ten aanzien van de onder hem inbeslaggenomen administratieve stukken is beperkt tot het strikt noodzakelijke. De cassatiemiddelen lenen zich in zoverre voor gezamenlijke bespreking.
3.2
Bij de beoordeling van de cassatiemiddelen zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
5. Een doorzoeking vindt bij zodanige personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.”
- Artikel 218 Sv:
“Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.”
3.3.1
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:223 over het verschoningsrecht van de advocaat als beroepsbeoefenaar in de zin van artikel 218 Sv onder meer overwogen:
“4.3 De geschiedenis van de Wet van 4 juli 2018 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring (bronbescherming in strafzaken), Stb. 2018, 264, waarbij artikel 98 Sv laatstelijk is gewijzigd, houdt onder meer in:
- de memorie van toelichting:
“Soms is de omvang van het te selecteren materiaal zodanig dat de volledige selectie niet door de RC op het kantoor van de verschoningsgerechtigde kan worden gedaan. Dan zal een eerste selectie moeten plaatsvinden en daarna veelal met behulp van de verschoningsgerechtigde een tweede. Vervolgens zal in het algemeen tot teruggave kunnen worden overgegaan.”
(Kamerstukken II 2014/15, 34032, nr. 3, p. 20)
- de nota naar aanleiding van het verslag:
“De leden van de SP-fractie achten het niet wenselijk dat een voorgenomen nadere selectie van het in beslag te nemen materiaal ook later kan plaatsvinden. Zij vragen naar een toelichting op de gebruikelijke gang van zaken in de praktijk. Als het gaat om een selectie uit een beperkte hoeveelheid materiaal is het redelijk dat de selectie ook ter plaatse door de RC wordt gemaakt. Indien het evenwel een kantoor betreft waarop diverse computers, laptops en smartphones of informatie opgeslagen op grote servers aanwezig zijn, is het niet redelijk dat de selectie die waarschijnlijk veel tijd zal vergen, ook daar plaats vindt. Het meest praktisch is dat de selectie later op het kabinet van de RC wordt uitgevoerd.”
(Kamerstukken II 2014/15, 34032, nr. 8, p. 24)
4.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat het verschoningsrecht van de advocaat in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht. In een dergelijk geval moeten het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden wijken voor het belang van de strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het betreffende feit. Daarbij moet zorg worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht, onevenredig worden getroffen (vgl. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3805 en HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162).
4.5
Indien een doorzoeking plaatsvindt bij een advocaat en de rechter-commissaris de stukken meeneemt naar zijn kabinet ter nadere beoordeling, gebeurt de inbeslagneming bij de advocaat op grond van het voorlopig oordeel van de rechter-commissaris dat deze stukken kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1566, rechtsoverweging 2.4.1). Een dergelijke handelwijze is ook in overeenstemming met wat de wetgever volgens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis voor ogen heeft gestaan in gevallen waarin op het kantoor van de verschoningsgerechtigde vanwege de omvang van het te selecteren materiaal slechts een eerste selectie kan worden gemaakt.
4.6
Op grond van artikel 98 lid 1 Sv is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, rechtsoverweging 4.2.3). Indien de rechtbank bij de behandeling van een op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat de klager met betrekking tot inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat de rechter-commissaris daarover (nog) niet heeft beslist, dient zij de behandeling van het klaagschrift aan te houden en de zaak in handen van de rechter-commissaris te stellen teneinde een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960 en HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553).”
3.3.2
Bij de beantwoording van de vraag of zich zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat het verschoningsrecht mag worden doorbroken, geldt wat betreft het belang van de waarheidsvinding als beoordelingsmaatstaf of de betreffende gegevens redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met het strafbare feit waarvan het vermoeden bestaat dat dit is begaan, dat deze gegevens kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen (vgl. HR 30 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280).
3.4.1
De rechtbank heeft de volgende vaststellingen gedaan. De klager – een notaris – wordt verdacht van betrokkenheid bij een groot aantal vastgoedtransacties ten aanzien waarvan door de FIOD onregelmatigheden zijn geconstateerd. Onder de klager zijn op zijn kantoor en in zijn woning voorwerpen – waaronder administratieve stukken, een server en een iPhone – in beslag genomen. De rechter-commissaris heeft in verband hiermee “het regiem van zeer uitzonderlijke omstandigheden” van toepassing verklaard.
3.4.2
Op grond van deze vaststellingen heeft de rechtbank geoordeeld dat “gelet op de aard, ernst en omvang van de tegen klager gerezen verdenking, er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van klager rechtvaardigen” en dat “nu het onderzoek nog loopt, het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag”. De rechtbank heeft vervolgens echter niet kenbaar in haar oordeel betrokken of de inbreuk op het verschoningsrecht ten aanzien van de onder de klager inbeslaggenomen administratieve stukken en gegevensdragers niet verder gaat dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van de betreffende feiten. In het licht van wat onder 3.3 is vooropgesteld, is het oordeel van de rechtbank daarom niet toereikend gemotiveerd. Daarbij is van belang dat (i) de rechtbank wel nadere vaststellingen heeft gedaan over “in het bijzonder” de bij de medeverdachten inbeslaggenomen geschriften, maar niet specifiek wat betreft de onder de klager inbeslaggenomen administratieve stukken, en (ii) de rechtbank ten aanzien van (de kopieën van) de onder de klager inbeslaggenomen server en iPhone heeft vastgesteld dat filtering van de betreffende gegevens door de rechter-commissaris nog niet heeft plaatsgevonden.
3.5
Voor zover de cassatiemiddelen hierover klagen, slagen zij.
3.6
Na terugwijzing van de zaak zal de rechtbank, als de rechter-commissaris niet inmiddels ook ten aanzien van de onder de klager inbeslaggenomen administratieve stukken en (kopieën van de inhoud van de) gegevensdragers een beschikking als bedoeld in artikel 98 Sv heeft gegeven, de zaak daartoe in handen van de rechter-commissaris moeten stellen.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot ongegrondverklaring van het klaagschrift ten aanzien van de onder de klager in beslag genomen stukken en kopieën van gegevensdragers;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland , opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 maart 2025.