ECLI:NL:HR:2025:493

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
22/02494
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot horen van verbalisanten in hoger beroep en de gevolgen voor het recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 4 kilo hennep in de kofferbak van een auto, wat in strijd is met artikel 3C van de Opiumwet. De verdediging had in hoger beroep verzocht om vier verbalisanten als getuigen te horen, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen. De verdediging stelde dat de verklaringen van de verbalisanten belastend waren en dat het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in het geding was.

De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om de verbalisanten te horen niet zonder meer begrijpelijk was, vooral omdat het hof de bewezenverklaring had gebaseerd op de betwiste verklaringen van deze verbalisanten, zonder dat de verdediging hen had kunnen ondervragen. De Hoge Raad benadrukte dat het hof niet had aangetoond dat de procedure voldeed aan de eisen van een eerlijk proces. Dit leidde tot de conclusie dat het cassatiemiddel slaagde, wat resulteerde in de vernietiging van de uitspraak van het hof en de terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van verzoeken tot het horen van getuigen in strafzaken. De zaak zal nu opnieuw worden berecht, waarbij de verdediging de kans krijgt om de verbalisanten te ondervragen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02494
Datum1 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 juli 2022, nummer 21-002503-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K. Kok, advocaat in Zwolle, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] als getuigen niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
2.2
De procesgang in deze zaak, de stukken, de bewezenverklaring en de bewijsvoering zijn, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2. De procesgang houdt – kort samengevat – in dat de verdediging bij appelschriftuur het verzoek heeft gedaan om [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] als getuigen te horen. Naar aanleiding van dat verzoek heeft de voorzitter van het hof het openbaar ministerie opdracht gegeven een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken. Dit proces-verbaal is opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 3] . De raadsman heeft vervolgens op de terechtzitting in hoger beroep het verzoek gedaan [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] als getuigen te horen. Het hof heeft dat verzoek ter terechtzitting afgewezen. De verdediging heeft vervolgens bij pleidooi het verzoek om de verbalisanten die niet het aanvullend proces-verbaal hebben opgemaakt ( [verbalisant 2] en [verbalisant 4] ) te horen voorwaardelijk herhaald, waarna het hof dat verzoek bij arrest heeft afgewezen.
2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
“De voorzitter deelt mede dat de verdediging bij appelschriftuur van 11 juni 2021 onderzoekswensen heeft ingediend. Bij voorzittersbeslissing is er besloten tot het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal. De overige verzoeken zijn afgewezen.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
De voorzitter vraagt mij of er bij de verdediging de behoefte bestaat om de overige verzoeken op zitting te herhalen. Die behoefte is er. Ik heb mijn cliënt vijf keer gevraagd hoe het nou zit. Mijn cliënt zegt steeds dat de verbalisanten liegen. Dan rest de verdediging niets anders dan het verzoek om de vier politieambtenaren te horen, te herhalen. Daar komt bij dat mijn cliënt zegt dat alle vier de deuren van de auto open stonden en dat hij de auto daarom niet op slot kan hebben geklikt. De nadere motivering van de verzoeken ziet op twee punten. Alles draait om de vraag of mijn cliënt de auto heeft dicht geklikt. (...) Dit punt is ook voor de bewezenverklaring van belang. De politierechter heeft het dichtklikken van de kofferbak in de bewijsoverweging meegenomen als omstandigheid die duidt op wetenschap. Als mijn cliënt de kofferbak niet heeft dicht geklikt, dan verandert dat de zaak. (...) Er dient meer duidelijkheid door de vier verbalisanten te worden gegeven.
(...)
Na hervatting van de behandeling deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van de verbalisanten wordt afgewezen. Het hof is van oordeel dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd, nadat er al een aanvullend proces-verbaal is opgemaakt waarin de vragen ook al zijn gesteld.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman voert aan, zakelijk weergeven:
(...) Het tweede verweer is dat mijn cliënt geen wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Hij had de auto geleend van zijn moeder. Bewijs dat mijn cliënt wetenschap had van de hennep ontbreekt. Ik verzoek uw hof om mijn cliënt vrij te spreken. (...) Tot slot herhaal ik het verzoek om in elk geval de twee verbalisanten die geen aanvullend proces-verbaal hebben opgemaakt, te horen. De advocaat-generaal geeft aan dat er niet is aangevoerd waarom de verbalisanten zouden liegen. Ik heb reeds aangevoerd dat mijn cliënt zegt dat de deuren van de auto open stonden en dat hij dan niet met de sleutel de achterbak dicht kan klikken. Het is een voorwaardelijk verzoek indien uw hof niet tot een vrijspraak komt.”
2.4
De afwijzing bij eindarrest van het voorwaardelijke verzoek de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] als getuigen te horen, heeft het hof als volgt gemotiveerd:
“De raadsman heeft, voor het geval het hof zal beslissen tot een bewezenverklaring, het hof verzocht om te beslissen dat de zaak wordt aangehouden, zodat in elk geval twee van de verbalisanten die geen aanvullend proces-verbaal hebben opgesteld, kunnen worden gehoord bij de RHC.
Het hof is van oordeel dat de raadsman het reeds ter terechtzitting afgewezen verzoek bij pleidooi niet nader heeft onderbouwd. Het hof wijst het verzoek dan ook af.”
2.5
De afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] als getuigen, waaraan door de verdediging onder meer ten grondslag is gelegd dat de eerder afgelegde verklaringen van die getuigen een belastende strekking hebben, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het hof de bewezenverklaring heeft aangenomen mede op grond van die door de verdachte betwiste verklaringen van [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zonder dat de verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576).
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 april 2025.