ECLI:NL:HR:2025:506

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
22/02031
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over geldigheid betekening dagvaarding in hoger beroep en verstekverlening tegen niet-verschenen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep gegaan, maar het hof had hem niet-ontvankelijk verklaard omdat de dagvaarding te laat was betekend. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de betekening van de dagvaarding in hoger beroep geldig was en of het hof terecht verstek had verleend tegen de niet-verschenen verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat als een niet-gedetineerde verdachte niet staat ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), maar wel een feitelijke woon- of verblijfplaats bekend is, de dagvaarding op dat adres moet worden betekend. In deze zaak was de verdachte op het moment van de betekening geregistreerd als niet-ingezetene met de vermelding 'Vertrokken Onbekend Waarheen'. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet had aangetoond dat de dagvaarding op het juiste adres was betekend, en dat er geen afschrift van de dagvaarding naar het opgegeven adres was verzonden. Dit leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het hof en de terugwijzing van de zaak voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte het belang van een zorgvuldige betekening van dagvaardingen en het recht van de verdachte om op de hoogte te zijn van de procedure.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02031
Datum1 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 april 2022, nummer 20-001948-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] (volgens opgave BRP: [geboorteplaats] ) op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat in Eindhoven, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt) en over de beslissing van het hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De verdachte genaamd:
(...)
is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
De voorzitter stelt allereerst de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep aan de orde.
De voorzitter deelt mede:
Ik stel vast dat driemaal getracht is de dagvaarding te betekenen aan de [a-straat 1] te [plaats] , echter was daar niemand aanwezig of bereid de akte in ontvangst te nemen. Het achtergelaten afhaalbericht is niet binnen de gestelde termijn opgehaald. Dit betrof de laatst opgegeven woon- of verblijfplaats van de verdachte. De dagvaarding is vervolgens uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie en er is een afschrift naar dat adres gestuurd d.d. 9 maart 2022. Daarnaast is op 2 februari 2022 een akte aan een medewerker van het Openbaar Ministerie uitgereikt nu de verdachte niet beschikt over een BRP-adres. De betekening heeft op juiste wijze plaatsgevonden.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet-verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 36e leden 1 en 2, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
(...)
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
- artikel 36g leden 1, aanhef en onder c, en 3, aanhef en onder a en c, Sv:
“1. In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
(...)
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
(...)
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege blijven indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 36e wordt uitgereikt;
(...)
c. de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in het eerste lid heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen wijzigt.”
2.4
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt).
2.5.1
Bij de beoordeling van deze klacht moet het volgende worden vooropgesteld. Als de niet-gedetineerde verdachte niet staat ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), maar van hem wel een (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend is, moet uitreiking van de dagvaarding op grond van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv op dat adres plaatsvinden (vgl. HR 13 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.17).
2.5.2
Onbekendheid met een feitelijke woon- of verblijfplaats kan onder meer niet worden aangenomen als niet is geprobeerd de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een adres dat uit de stukken blijkt, voor de hand ligt en redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het adres dat de verdachte in de akte van hoger beroep heeft doen opnemen. Dit adres moet niet door een latere opgave zijn achterhaald. (Vgl. HR 13 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.24, onder b.)
2.5.3
Zo’n adres dat in de akte van hoger beroep is opgenomen, kan als achterhaald worden aangemerkt, als het gaat om een adres dat op het moment dat die akte werd opgemaakt het BRP-adres van de verdachte betrof, terwijl daarna – maar voor het moment van uitreiking van de dagvaarding – de verdachte is uitgeschreven uit de BRP. Als gevolg van die uitschrijving wordt dat adres niet langer aangemerkt als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte. (Vgl. HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2079, rechtsoverweging 2.4.)
2.6
Uit de stukken blijkt, naast wat al is weergegeven in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 6, dat de verdachte in de BRP stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] in [geboorteplaats] van 2 december 2020 tot 22 november 2021. Met ingang van 22 november 2021 is hij in de BRP geregistreerd als niet-ingezetene met de vermelding “Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW)”.
2.7
Voor zover de klacht aanvoert dat het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend door de uitreiking van de dagvaarding aan een medewerker van het openbaar ministerie, volgend op de pogingen tot uitreiking van de dagvaarding op het adres [a-straat 1] in [plaats] , en de verzending van een afschrift van de dagvaarding naar dat adres, niet zonder meer begrijpelijk is, is het terecht voorgesteld. Blijkens de stukken is immers het adres [a-straat 1] in [plaats] in de informatiestaat SKDB opgenomen met als registratiedatum 26 oktober 2020, terwijl – gelet op de akte van hoger beroep van 9 augustus 2021 en de daarbij gevoegde schriftelijke bijzondere volmacht van 29 juli 2021 – nadien door de verdachte ook het adres [b-straat 1] in [geboorteplaats] was opgegeven en redelijkerwijs als (feitelijke) woon- of verblijfplaats van de verdachte kon gelden. Uit de stukken blijkt niet dat tevens tot betekening aan het adres [b-straat 1] in [geboorteplaats] is overgegaan.
Dit leidt echter niet tot cassatie. Uit de in 2.6 bedoelde stukken blijkt namelijk dat het adres [b-straat 1] in [geboorteplaats] dat is opgenomen in de akte van hoger beroep van 9 augustus 2021 en de daarbij gevoegde schriftelijke bijzondere volmacht van 29 juli 2021, op die data het BRP-adres van de verdachte was, en verder dat nadien, te weten: op 22 november 2021, de adresvermelding in de BRP is gewijzigd in “Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW)”. Daaruit volgt dat het adres [b-straat 1] in [geboorteplaats] op de data waarop telkens is getracht de dagvaarding uit te reiken (11, 17 en 26 februari 2022) en de datum waarop is overgegaan tot uitreiking van de dagvaarding aan een medewerker van het openbaar ministerie (9 maart 2022), als achterhaald kon worden aangemerkt. Er bestond op 11, 17 en 26 februari 2022 en 9 maart 2022 dus geen verplichting op grond van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv om op het adres [b-straat 1] in [geboorteplaats] tot uitreiking van de dagvaarding over te gaan, of op grond van artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv om een afschrift van de dagvaarding naar dat adres te verzenden. Het hof heeft daarom kunnen oordelen dat de betekening van de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze heeft plaatsgevonden, wat er ook zij van de motivering van dat oordeel.
2.8
De klacht faalt.
2.9
Het cassatiemiddel klaagt verder over de beslissing van het hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.1
In deze zaak moet voor de toepassing van de regeling van artikel 36g Sv het adres [b-straat 1] in [geboorteplaats] dat is opgenomen in de akte van hoger beroep en de daarbij gevoegde schriftelijke volmacht, worden aangemerkt als de opgave van een adres in de zin van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de stukken kan niet blijken dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan dit adres is gezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. Die stukken houden ook niets in waaruit kan volgen dat die verzending op grond van artikel 36g lid 3 Sv achterwege kon blijven. Daarbij is van belang dat het door de verdachte opgegeven adres op het moment van het instellen van het hoger beroep weliswaar zijn BRP-adres was, maar aan dit adres is niet de dagvaarding in hoger beroep uitgereikt. Verder moet worden aangenomen – op grond van de door de gemeente opgenomen vermelding “Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW)” – dat de verdachte, nadat hij zijn BRP-adres op het moment van het instellen van hoger beroep had opgegeven, dat adres niet zelf heeft gewijzigd of heeft doen wijzigen in de BRP. Van een geval als bedoeld in artikel 36g lid 3, aanhef en onder a of c, Sv is daarom niet sprake. Een en ander brengt met zich dat het hof ervan blijk had moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van zo’n onderzoek blijkt niet. (Vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736.)
2.11
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 april 2025.