ECLI:NL:HR:2025:535

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
23/02314
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openlijke geweldpleging tegen twee personen en de omvang van hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen twee personen, A en B, op 9 november 2021. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken voor openlijke geweldpleging tegen A, maar veroordeeld voor geweld tegen B. De verdachte stelde hoger beroep in, maar de raadsvrouw voerde aan dat het hoger beroep niet gericht was tegen de vrijspraak voor A, wat zou betekenen dat er sprake was van een 'beschermde vrijspraak'. Het hof oordeelde echter dat de tenlastelegging als één feit moest worden gezien, waardoor de gehele tenlastelegging aan het oordeel van het hof was onderworpen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel en bevestigde de uitspraak van het hof, waarbij het belang van de openbare orde werd benadrukt. De uitspraak is van belang voor de uitleg van de cumulatieve tenlastelegging en de reikwijdte van hoger beroep in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02314
Datum8 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 juni 2023, nummer 20-001461-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het tenlastegelegde moet worden gezien als één feit en de gehele tenlastelegging daarom aan het oordeel van het hof is onderworpen.
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 9 november 2021 te [plaats] , met een ander of anderen op of aan de openbare weg, [a-straat] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit:
- het (meerdere malen) slaan en/of stompen tegen/op/in het gezicht en/of tegen/op het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het (meerdere malen) schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- (meerdere malen) te slaan en/of te stompen tegen/op/in het gezicht en/of tegen/op het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] en/of
- (meerdere malen) te schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] .”
2.2.2
De rechtbank heeft daarvan bewezenverklaard dat de verdachte:
“op 9 november 2021 te [plaats] , met anderen, aan de openbare weg, [a-straat] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het slaan tegen het gezicht en tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] .”
2.2.3
De verdachte heeft tegen het vonnis van de rechtbank – onbeperkt, zoals blijkt uit de daarvan opgemaakte akte – hoger beroep ingesteld. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2023 volgt dat de raadsvrouw heeft aangevoerd dat het hoger beroep van de verdachte niet is gericht tegen de vrijspraak in eerste aanleg van het tenlastegelegde met betrekking tot [slachtoffer 2] en dat in zoverre sprake is van een “beschermde vrijspraak”.
2.2.4
Het bestreden arrest houdt onder meer in:
“Zoals hiervoor onder ‘Hoger beroep’ is vermeld is de verdachte vrijgesproken ter zake van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, te weten tegen [slachtoffer 2] . Bij appelschriftuur d.d. 13 juli 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte te kennen gegeven dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde dat betrekking heeft op [slachtoffer 2] .
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde dat betrekking heeft op [slachtoffer 2] een beschermde vrijspraak betreft. Het door de strafbaarstelling in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht beschermd belang is, zoals de naam van Titel V leert, primair de openbare orde. Dat daarmee ook enig recht op lichamelijke integriteit wordt beschermd doet daar niet aan af. Naar aanleiding hiervan is het hof van oordeel dat het tenlastegelegde dient te worden gezien als één feit en derhalve dat er geen sprake is van een beschermde vrijspraak. Gelet hierop is de gehele tenlastelegging aan het oordeel van het hof onderworpen.”
2.2.5
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 9 november 2021 te [plaats] , met anderen aan de openbare weg, [a-straat] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit:
- het meerdere malen slaan tegen/in het gezicht, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] .”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 141 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), geplaatst in Titel V van Boek 2 (“Misdrijven tegen de openbare orde”). De bepaling luidt:
“Zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.”
2.3.2
Artikel 404 leden 1 en 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. Tegen de vonnissen betreffende misdrijven, door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, en voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.
5. Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.”
2.4.1
Het cassatiemiddel berust op de stelling dat sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging, waarin het openlijk plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is tenlastegelegd en dat daardoor sprake is van een “beschermde vrijspraak” van de openlijke geweldpleging met betrekking tot [slachtoffer 2] . Daarmee wordt kennelijk bedoeld dat het hof de verdachte op grond van artikel 404 lid 5 Sv in zoverre niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn hoger beroep.
2.4.2
Het hof heeft geoordeeld dat de tenlastegelegde openlijke geweldpleging moet worden gezien als één feit, en dat daarom de gehele tenlastelegging van dit feit aan zijn oordeel was onderworpen. Het hof heeft daarbij betrokken dat het door de strafbaarstelling in artikel 141 Sr beschermde belang primair de openbare orde is en dat in de tenlastelegging één overtreding van artikel 141 Sr is opgenomen ondanks de daarin te onderscheiden geweldshandelingen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hier gaat om een strafbaarstelling die betrekking kan hebben op een meervoud van gedragingen, maar dat daaruit niet voortvloeit dat bewezenverklaring van zo’n meervoud van gedragingen ook leidt tot meervoudige kwalificatie van dat feit (vgl. HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1113, rechtsoverweging 2.4).
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 april 2025.