Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
15 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 december 2022. De zaak betreft diefstal door het verbreken van armbanden uit een vitrine van een juwelier, met toepassing van artikel 311.1.5 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1978, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij zijn advocaat N. van Schaik cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De taakstraf is verminderd tot 143 uren, subsidiair 71 dagen hechtenis, terwijl het beroep voor het overige is verworpen.