Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
22 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2022. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van medeplegen van (poging tot) oplichting van woningcorporaties door het verstrekken van valse documenten, medeplegen van valsheid in geschrift, medeplegen van bedreiging en het voorhanden hebben van een gasdrukpistool en luchtdrukgeweer. De advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen hebben namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend. De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 32 maanden naar 31 maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.