ECLI:NL:PHR:2025:137

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
22/04815
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van woningcorporaties door het verstrekken van valse stukken met betrekking tot de bewezenverklaring en de redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 20 december 2022 werd uitgesproken. De verdachte was eerder door de rechtbank Den Haag op 5 juni 2019 veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met enkele aanpassingen in de bewezenverklaring. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel zich richt tegen de bewezenverklaring van valsheid in geschrift. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, V.M.A. Sinnige, concludeert dat het hof kennelijke schrijffouten in de bewezenverklaring had moeten verbeteren. De conclusie strekt tot vernietiging van de strafoplegging, maar verwerping van het cassatieberoep voor het overige. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de uitspraak is overschreden, wat mogelijk leidt tot strafvermindering. De zaak heeft betrekking op de oplichting van woningcorporaties door het verstrekken van valse documenten, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was. De rechtbank en het hof hebben vastgesteld dat de verdachte valse documenten heeft opgemaakt met het oogmerk deze als echt te gebruiken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04815
Zitting11 februari 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 20 december 2022 de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissingen in eerste aanleg ter zake van het onder 2, 8, 9, 10 en 12 ten laste gelegde en het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2019, met uitzondering van de strafoplegging en strafmotivering, met verbetering en aanvulling van gronden bevestigd. Bij dit vonnis is de verdachte veroordeeld ter zake van:
- feit 1: medeplegen van oplichting;
- feit 3: medeplegen van oplichting;
- feit 4: medeplegen van poging tot oplichting;
- feit 5: medeplegen van oplichting;
- feit 6: medeplegen van poging tot oplichting;
- feit 7: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- feit 11: medeplegen van bedreiging met enig misdrijftegen het leven gericht;
- feit 13: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het hof heeft aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest zoals bedoeld in art. 27 Sr.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, ten tijde van de indiening van de cassatieschriftuur beiden advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
1.3
Er bestaat samenhang met de zaak 22/04791. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.

2.Het middel

2.1
Het middel is gericht tegen de bewezenverklaring van valsheid in geschrift (feit 7) en klaagt dat het hof het vonnis van de rechtbank heeft bevestigd terwijl het ten aanzien van feit 7 tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de rechtbank. Hierdoor is het arrest van het hof innerlijk tegenstrijdig dan wel onbegrijpelijk.
2.2
De rechtbank heeft onder feit 7, voor zover voor het middel van belang, bewezen verklaard dat de verdachte:
“in de periode van 6 augustus 2015 tot en met 27 juni 2017 te ‘s-Gravenhage, tezamen en
in vereniging met één of meer anderen,
- een verhuurdersverklaring d.d. 6/4/2017 op naam van [betrokkene 1] en een verklaring geregistreerd inkomen 2015 d.d. 13 januari 2015 op naam van [betrokkene 1], en (…)
- een uittreksel Gemeentelijke Basis Administratie van de gemeente Leiden op naam van [betrokkene 2] d.d. 7 oktober 2016, (…)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs, van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) toen en daar telkens valselijk en in strijd met de waarheid die documenten opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken”.
2.3
Aan deze bewezenverklaring heeft de rechtbank onder meer het volgende ten grondslag gelegd (met overname van drie voetnoten):
“Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [A] op 13 april 2017 werd de administratie in beslag genomen. In deze administratie bevonden zich in klantendossiers vele vervalste documenten, waaronder de volgende:
- een verhuurdersverklaring d.d. 6/4/2017 op naam van [betrokkene 1] en een verklaring geregistreerd inkomen 2015 d.d. 13 januari 2015 op naam van [betrokkene 1] [1] ;
(…)
Dat deze documenten waren vervalst volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de
verklaringen van een medewerker van [B], van [betrokkene 3] en van [betrokkene 4]
en de informatie van de Belastingdienst [2] .
De volgende documenten zijn overhandigd aan woningcorporaties:
(…)
- een uittreksel Gemeentelijke Basis Administratie van de gemeente Leiden op naam van [betrokkene 2] d.d. 7 oktober 2016 [3] ;
De rechtbank is ten aanzien van deze documenten ook van oordeel dat deze zijn vervalst. (…)”
2.4
Het hof heeft in zijn arrest onder meer het volgende overwogen (met overname van voetnoten):
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen en verbetering aanbrengt.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve – behoudens voor zover het wordt vernietigd – onder aanvulling en verbetering van gronden te worden bevestigd.
(…)
Erratum
Het hof is van oordeel dat het vonnis waarvan beroep zowel in de tenlastelegging als in de bewezenverklaring in feit 7 primair, onder het eerste gedachtestreepje, abusievelijk “13 januari 2015" vermeldt, hetgeen dient te worden beschouwd als een kennelijke verschrijving en verbeterd moet worden gelezen, als 13 januari 2017". [4]
Het hof is voorts van oordeel dat het vonnis waarvan beroep zowel in de tenlastelegging als in de bewezenverklaring in feit 7 primair, onder het vijfde gedachtestreepje, abusievelijk "7 oktober 2016" vermeldt, hetgeen dient te worden beschouwd als een kennelijke verschrijving en verbeterd moet worden gelezen als "19 januari 2017". [5]
2.5
Op grond van art. 423 Sv kan het hof het bestreden vonnis geheel bevestigen - hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden -, gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen of geheel vernietigen. In zijn arrest van 13 juli 2010 heeft de Hoge Raad een aantal hoofdlijnen geschetst ten aanzien van de toepassing van art. 423 Sv en, onder meer, overwogen dat een vonnis dient te worden vernietigd indien en voor zover het hof zich niet kan verenigen met door de eerste rechter op de voet van art. 358 in verbinding met de art. 348 en 350 Sv genomen beslissingen, waaronder de beslissing over de vraag of de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Een vonnis waarmee de appelrechter zich wat betreft de gronden niet kan verenigen, leent zich voor bevestiging, zij het met aanvulling of verbetering van die gronden. Daarmee wordt gedoeld op de motivering van de beslissingen, zoals nader geregeld in art. 359, art. 359a, derde lid, en art. 360 Sv. [6]
2.6
De Hoge Raad heeft in zijn jurisprudentie voorts bepaald dat het op de weg van de appelrechter ligt om kennelijke schrijffouten die voorkomen in het vonnis van de eerste rechter, waaronder schrijffouten in de bewezenverklaring, te verbeteren of verbeterd te lezen. Zo'n verbetering van de bewezenverklaring houdt slechts een vaststelling in van de juiste inhoud van de bewezenverklaring en niet een ander oordeel over hetgeen bewezen is. Geen rechtsregel en in het bijzonder niet art. 423 lid 1 Sv verzet zich in zo'n geval tegen bevestiging van het vonnis. [7]
2.7
In de onderhavige zaak heeft het hof in de bewezenverklaring van feit 7 ten aanzien van twee geschriften verbeteringen aangebracht. De verbetering betreft in beide gevallen de in het geschrift vermelde dagtekening. De rechtbank en het hof hebben blijkens de in het vonnis resp. het arrest opgenomen bewijsmiddelen (inclusief verwijzing naar het zaaksdossier en de betreffende paginanummers) in beide gevallen het oog gehad op hetzelfde geschrift.
2.8
De inkomstenverklaring over 2015 op naam van [betrokkene 1] die is opgenomen in het bij [A] aangetroffen klantendossier van [betrokkene 1] (p. 114 van zaaksdossier 1) is gedagtekend op 13 januari 2017. Met betrekking tot dit stuk is, zoals het vonnis vermeldt onder verwijzing naar een proces-verbaal van bevindingen (p. 100 van zaaksdossier 1), aan de hand van informatie van de Belastingdienst de valsheid vastgesteld. Het GBA-uittreksel op naam van [betrokkene 2] dat aan de woningcoöperatie is overhandigd (p. 540 en p. 568 van zaakdossier 1) vermeldt als dagtekening 19 januari 2017. In het proces-verbaal waarnaar de rechtbank verwijst (p. 565 van zaaksdossier 1) is van dit stuk, aan de hand van de basisregistratie van de gemeente Leiden, vastgesteld dat het vals dan wel vervalst was. Ten overvloede vermeld ik dat het procesdossier ook een GBA-uittreksel op naam van [betrokkene 2] bevat dat gedagtekend is op 7 oktober 2016 en dat bij [A] is aangetroffen in het klantendossier van [betrokkene 2] (p. 563-564 van zaaksdossier 1). Uit zowel de paginanummers waarnaar de rechtbank verwijst ten aanzien van de vindplaats van het betreffende geschrift als de onderbouwing voor de valsheid van het stuk, volgt dat de rechtbank kennelijk niet heeft bedoeld het uittreksel dat op 7 oktober 2016 is gedagtekend in de bewezenverklaring op te nemen.
2.9
Gelet op het voorgaande duidt de vermelding van een andere datum in de tenlastelegging en de bewezenverklaring in het vonnis ten aanzien van beide geschriften - anders dan de stellers van het middel willen - op een kennelijke schrijffout. Het lag op de weg van het hof om deze schrijffouten te verbeteren. De verbeteringen leveren geen innerlijke tegenstrijdigheid van het arrest op en doen niet af aan de begrijpelijkheid van de bewezenverklaring.
2.1
Het middel faalt.

3.Ambtshalve opmerking over de redelijke termijn

3.1
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 21 december 2022, waarmee de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. Ik ga ervan uit dat dit tot vermindering van de door het hof opgelegde gevangenisstraf zal (moeten) leiden.

4.Conclusie

4.1
Het middel faalt en kan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4.2
Ambtshalve heb ik, behoudens hetgeen ik onder 3 heb opgemerkt over de overschrijding van de redelijke termijn, geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot strafvermindering volgens de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Voetnoot 35: “ZD1, proces-verbaal van bevindingen, p. 102, met bijlagen (p. 108 en 114).”
2.Voetnoot 48: “ZD1, proces-verbaal van bevindingen, p. 100.”
3.Voetnoot 51: “ZD1, proces-verbaal van verhoor getuige B. Muller, p. 538, met bijlage (p. 540); proces-verbaal van bevindingen, p. 565, met bijlage (p. 568).”
4.Voetnoot 1: “Een geschrift, zijnde een brief van de Belastingdienst inhoudende een verklaring geregistreerd inkomen 2015 op naam van [betrokkene 1], ZD1, dossierpagina 114.”
5.Voetnoot 2: “Een geschrift, zijnde een uittreksel Gemeentelijke Basis Administratie van de gemeente Leiden, op naam van [betrokkene 2] d.d. 19 januari 2017, ZD1, dossierpagina 540.”
6.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0256, NJ 2011/294 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.8.2.
7.Zie onder meer HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9191, rov. 2.3 en HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6511, rov. 2.4.