ECLI:NL:HR:2025:636

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
23/02999
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en vrijheidsbeperkende maatregel in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor belaging van zijn voormalige sociotherapeut, gepleegd tussen 3 juni 2009 en 27 mei 2019. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen die door de advocaat van de verdachte, D.J.M. Dammers, waren ingediend. De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen met betrekking tot de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat de vrijheidsbeperkende maatregel, ingevoerd bij de Wet van 17 november 2011, niet van toepassing was op feiten die vóór de inwerkingtreding van deze wet waren gepleegd. De Hoge Raad vernietigde daarom de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, maar handhaafde de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke gevangenisstraf waren verbonden. De uitspraak van het hof werd gedeeltelijk vernietigd, maar het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02999
Datum22 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 juli 2023, nummer 22-001043-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat D.J.M. Dammers bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Namens [benadeelde] heeft de advocaat W.A. Koers een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen [plaats] tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
Het hof heeft de verdachte voor belaging van [benadeelde] , gepleegd in de periode tussen 3 juni 2009 en 27 mei 2019, onder meer veroordeeld tot i) een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, waarbij als bijzondere voorwaarden zijn gesteld dat het de verdachte gedurende de proeftijd van drie jaren is verboden contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde] en zich te bevinden in de gemeenten [plaats] en [plaats] , en ii) een vrijheidsbeperkende maatregel van vijf jaren die inhoudt dat de verdachte zich niet zal ophouden in de gemeenten [plaats] en [plaats] , en op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] .
3.2
Artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voorziet in de mogelijkheid een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Deze bepaling is ingevoerd bij de Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 546 (Wet rechterlijk gebieds- of contactverbod), die op 1 april 2012 in werking is getreden. De invoering van deze bepaling houdt, in het licht van artikel 1 lid 1 Sr, een wijziging in van de toepasselijke regels van sanctierecht.
3.3
In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit, dat door het hof als één misdrijf is gekwalificeerd, mede vóór 1 april 2012 is begaan, heeft het hof miskend dat genoemde bepaling buiten toepassing moet blijven (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:79 en ECLI:NL:HR:2018:80). De Hoge Raad zal de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid daarvan vernietigen. De onder 3.1 genoemde bijzondere voorwaarden die het hof heeft verbonden aan de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden blijven in stand.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid daarvan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2025.