Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
22 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor belaging van zijn voormalige sociotherapeut, gepleegd tussen 3 juni 2009 en 27 mei 2019. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen die door de advocaat van de verdachte, D.J.M. Dammers, waren ingediend. De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen met betrekking tot de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat de vrijheidsbeperkende maatregel, ingevoerd bij de Wet van 17 november 2011, niet van toepassing was op feiten die vóór de inwerkingtreding van deze wet waren gepleegd. De Hoge Raad vernietigde daarom de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, maar handhaafde de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke gevangenisstraf waren verbonden. De uitspraak van het hof werd gedeeltelijk vernietigd, maar het beroep werd voor het overige verworpen.