Het hof heeft het verweer waarop het cassatiemiddel doelt, als volgt samengevat en verworpen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het verweer gevoerd –kort samengevat– dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit dient te worden
vrijgesproken, nu aan zijn cliënt niet de uitslag van het bloedonderzoek is meegedeeld en hij dus niet op het recht op tegenonderzoek is gewezen. Volgens de raadsman is daarmee niet voldaan aan artikel 17 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer hetgeen een strikte waarborg inhoudt zodat er niet meer gesproken kan worden van een "onderzoek" als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 zodat het bewijs verkregen uit het bloedonderzoek niet kan meewerken voor het bewijs, althans daarvan dient te worden uitgesloten, een en ander zoals nader toegelicht in de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Blijkens het proces-verbaal rijden onder invloed met nummer PL1500-2020061177-1 is de verdachte niet in kennis gesteld van de uitslag van het bloedonderzoek omdat hij geen vaste woon of verblijfplaats heeft in Nederland, hetgeen zijn bevestiging vindt in de in het dossier bevindende persoonsregister SKBD dat de verdachte.
Voorts stelt het hof vast dat door de verdachte bij zijn aanhouding dan wel bij zijn verhoor bij de politie geen adresgegevens zijn opgegeven waar de uitslag van het bloedonderzoek naar toe had kunnen worden gestuurd. Uiteindelijk is op 2 april 2020 de brief opgemaakt, gericht aan de verdachte met adresgegevens onbekend,
waarin de uitslag van het bloedonderzoek staat vermeld.
Dat de uitslag van het bloedonderzoek niet bij de verdachte is terechtgekomen is naar het oordeel van het hof geheel aan de verdachte zelf te wijten. Het is immers de verantwoordelijkheid van de verdachte om zich te laten inschrijven in de Gemeentelijke basisadministratie dan wel had hij bij de politie adresgegevens kunnen opgeven waar de uitslag van het bloedonderzoek naar toe had kunnen worden gestuurd.
Gelet op het voorgaande is er sprake van een onderzoek in de zin van artikel 8 lid 5 van de WVW 1994, zodat de resultaten van het onderzoek kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Het hof verwerpt dan ook dit verweer.”