Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
22 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 april 2023. De verdachte, geboren in 2001, was aangeklaagd voor deelname aan een rechtsextremistische en terroristische organisatie, zoals bedoeld in artikel 140a.1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, B. Kizilocak, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf, maar niet van de gehele uitspraak. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 23 maanden en 1 week, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.