ECLI:NL:HR:2025:651

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
21 april 2025
Zaaknummer
24/00529
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid klaagschrift en begrip ‘toekomen’ in verbeurdverklaring van banktegoed in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een beklag ex artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door een klaagster tegen de verbeurdverklaring van een saldo op een bankrekening van € 4.105.492,66 in een strafzaak tegen een derde, die werd verdacht van witwassen. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de ontvankelijkheid van het klaagschrift en de vraag of de klaagster als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank had het beklag gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De Hoge Raad stelt dat voor de ontvankelijkheid van het beklag vereist is dat de klager stelt dat het betreffende voorwerp hem 'toekomt'. De Hoge Raad concludeert dat de klaagster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat zij geen aanspraak kan maken op het verbeurdverklaarde bedrag. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00529 B
Datum22 april 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 december 2023, nummer RK 22/023091, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De raadsman van de klaagster, Y.E.A. Buruma, advocaat in ’s-Gravenhage, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De raadsman van de klaagster heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

2.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank de klaagster ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in haar beklag. Het tweede cassatiemiddel klaagt over de gegrondverklaring van het beklag. In de toelichting op de cassatiemiddelen wordt daartoe aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de begrippen ‘belanghebbende’ en ‘toekomen’ in de zin van artikel 552b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
2.2.1
Bij de stukken bevindt zich een afschrift van een vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2020, in de strafzaak tegen [betrokkene 1] . Bij dit inmiddels onherroepelijke vonnis, waarvan de inhoud is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.1, is [betrokkene 1] veroordeeld wegens onder meer witwassen. De rechtbank heeft daarbij onder andere verbeurd verklaard: “1.00 STK Vorderingen [A] , Saldo rekening [rekeningnummer] , waarde: € 4.105.492”.
Bij klaagschrift als bedoeld in artikel 552b Sv heeft de klaagster verzocht om herroeping van deze beslissing en teruggave van een bedrag van € 100.000 aan de klaagster. Daartoe heeft de klaagster onder meer aangevoerd dat dit bedrag aan haar toekomt.
2.2.2
De rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard en de teruggave aan klaagster gelast van € 100.000. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“Inleiding
Voorafgaand aan de beoordeling en ten overvloede brengt de rechtbank in herinnering dat de raadkamerprocedure in strafzaken niet tot doel heeft om rechts- en eigendomsverhoudingen definitief vast te stellen. Dit kan slechts plaatsvinden in een civiele procedure.
De rechtbank heeft bij genoemd vonnis van 2 oktober 2020 [betrokkene 1] tot 30 maanden gevangenisstraf veroordeeld voor onder meer het witwassen van € 4.105.492,66 door dit bedrag voorhanden te hebben op bankrekening IBAN: [rekeningnummer] op naam van [B] terwijl hij wist dat dit bedrag van enig misdrijf afkomstig was. Genoemd bedrag is door de rechtbank verbeurd verklaard omdat zij niet kon vaststellen wie het bedrag toebehoort. Het vonnis is onherroepelijk geworden op 8 juli 2022. Het beklag is tijdig ingesteld.
[klaagster] ’ betoog dat het bedrag haar toekomt, leunt op de – kort en zakelijk weergegeven – stellingen dat:
- zij klant is van de [C] , waar onder meer [D] , een Cypriotische corporate service provider (“ [D] ”) deel van uitmaakt;
- [D] via [E] , een Cypriotische corporate service provider (“ [E] ”), in september 2017 op een conferentie kennis heeft gemaakt met [F] ;
- [klaagster] via [D] een bankrekening wenste te openen bij [F] plc;
- [D] onderzoek heeft gedaan naar [F] en een rekening voor [klaagster] heeft aangevraagd bij [F] ;
- [D] op basis van een - achteraf gezien - valse voorstelling van zaken is overgegaan tot het openen van een rekening voor [klaagster] bij [F] ;
- [D] op 15 november 2017 conform instructie van [F] ter activering van de bankrekening van [klaagster] namens [klaagster] een bedrag van € 100.000 heeft gestort op een trustrekening van [F] , de [rekeningnummer] rekening, die achteraf gezien op naam van het Tsjechische [B] bij de [A] werd gehouden, waarbij later bleek dat [betrokkene 1] de man achter [F] was;
- zij geen toegang meer heeft gekregen tot het geld.
Gelet op haar stellingen is [klaagster] aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 552b Sv.
In het navolgende worden [betrokkene 1] en [F] door elkaar gebruikt; uit de feitelijke toedracht en het vonnis kan worden afgeleid dat zij voor de doeleinden van deze procedure kunnen worden vereenzelvigd.
Komt de verbeurde € 100.000,- [klaagster] toe?
Om te bepalen of [klaagster] het bedrag “toekomt” in de zin van de wet, moet de vraag worden beantwoord of zij aanspraak heeft op het bedrag uit hoofde van enig goederenrechtelijk of obligatoir recht, wat moet worden beoordeeld in het licht van de rechtsverhouding ten tijde van de verbeurdverklaring naar het recht van de staat waar zij is gevestigd (ECLI:NL:HR:1994:ZD1079).
Uit de door [klaagster] overgelegde stukken blijkt dat [D] op 15 november 2017 een bedrag van € 100.000,- heeft overgemaakt van haar rekening bij [G] naar de [rekeningnummer] rekening met bij de “Payment details” de vermelding “ [klaagster] ”. De stelling dat [D] dit bedrag namens [klaagster] heeft overgemaakt, wordt ondersteund door deze omschrijving en de overgelegde correspondentie tussen [D] en [F] plc.
De secretaris van [D] , [betrokkene 2] , is in de strafprocedure als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en daarin wordt de gang van zaken die blijkt uit de (overgelegde) email-wisseling tussen [betrokkene 2] en ene [betrokkene 3] , vertegenwoordiger van [F] , bevestigd.
De authenticiteit van genoemde stukken, verklaringen, en de door [klaagster] overgelegde correspondentie van [D] met [F] is niet als zodanig bestreden, en er zijn geen concrete feiten of omstandigheden gebleken die afbreuk doen daaraan, of aan de stellingen van [klaagster] hieromtrent. Hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd omtrent de authenticiteit van de tussenpersoon [betrokkene 4] en door haar ondertekende papieren, brengt daar geen verandering in. Dat [betrokkene 4] kennelijk in dienst is van meer ondernemingen (in casu [E] en [D] , evenals overigens [betrokkene 2] ), dat zij zowel secretaris als directeur van [E] is en dat [betrokkene 1] wisselend heeft verklaard over haar, wekt naar oordeel van de rechtbank geen gerede twijfel omtrent de herkomst en de gerechtigdheid van [klaagster] op de € 100.000,-
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de € 100.000 [klaagster] toekomt.
(...)
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave van € 100.000,- (honderdduizend euro) (als onderdeel van 1.00 STK Vorderingen [A] , Saldo rekening [rekeningnummer] waarde: € 4.105.492,-) aan [klaagster] .”
2.3
Artikel 552b lid 1 Sv luidt:
“De belanghebbenden, andere dan de verdachte of veroordeelde, kunnen schriftelijk zich beklagen over de verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. Geen beklag staat open, indien het bedrag, waarop de verbeurdverklaarde voorwerpen bij de uitspraak zijn geschat, is betaald of ingevorderd, dan wel vervangende vrijheidsstraf is toegepast.”
2.4.1
Artikel 552b Sv stelt schriftelijk beklag open voor belanghebbenden tegen verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. Voor de ontvankelijkheid van het beklag is daarom vereist dat de klager stelt dat het betreffende voorwerp hem ‘toekomt’.
2.4.2
Van ‘toekomen’ in de zin van artikel 552b lid 1 Sv is sprake als de belanghebbende eigenaar is van het in die bepaling bedoelde voorwerp. Daarnaast is sprake van ‘toekomen’ als de belanghebbende op grond van de wet, krachtens een beperkt recht of anderszins, dan wel op grond van een overeenkomst aanspraak erop kan maken dat het betreffende voorwerp aan hem wordt afgegeven. (Vgl. HR 6 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZD1079 en HR 12 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0408, rechtsoverweging 6.3.)
2.4.3
Als een klager op grond van een civielrechtelijke verbintenis – zoals overeenkomst, onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking – jegens een bepaalde (rechts)persoon een vordering heeft tot betaling van een geldbedrag van een zekere omvang, dan brengt dat niet mee dat zich in het vermogen van die persoon een bepaald geldbedrag bevindt dat kan worden aangemerkt als een ‘voorwerp’ dat aan die klager ‘toekomt’ in de zin van artikel 552b lid 1 Sv. De klager heeft dan immers slechts een vordering tot betaling van het verschuldigde geldbedrag, zodat niet gezegd kan worden dat hij aanspraak kan maken op afgifte van een bepaald (deel van een) in de strafzaak van zijn schuldenaar verbeurd verklaarde geldsom (vgl. met betrekking tot een vordering uit een leenovereenkomst HR 19 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF970142). In zo’n geval kan de klager dan ook niet als ‘belanghebbende’ in de zin van artikel 552b lid 1 Sv worden aangemerkt.
2.5.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat de klaagster kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat de klaagster aan het klaagschrift ten grondslag heeft gelegd – kort gezegd – dat [D] op 15 november 2017 een bedrag van € 100.000 heeft overgemaakt naar de bankrekening van [F] bij de [A] , dat [D] dit bedrag namens de klaagster heeft overgemaakt en dat de klaagster nadien geen toegang meer tot het geld heeft gekregen.
De rechtbank heeft vervolgens het beklag gegrond verklaard. Daaraan heeft de rechtbank in de kern ten grondslag gelegd dat [D] het bedrag van € 100.000 heeft overgemaakt met bij de “Payment details” de vermelding “ [klaagster] ” en dat geen gerede twijfel bestaat over de herkomst van en de gerechtigheid van de klaagster op dat geldbedrag.
2.5.2
Gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld, heeft de rechtbank bij zowel de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag als bij de gegrondverklaring van het beklag blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dat namens de klaagster een geldbedrag is overgemaakt naar de bankrekening van [F] bij de [A] , terwijl de klaagster nadien geen toegang meer tot het geld heeft gekregen, brengt immers niet met zich dat de klaagster op grond van een beperkt recht of op grond van een overeenkomst erop aanspraak kan maken dat het voorwerp dat is verbeurdverklaard, te weten: het tegoed van de bankrekening bij de [A] (het vorderingsrecht op de [A] ter zake van die bankrekening) – tot een bedrag van € 100.000 – aan haar wordt afgegeven.
2.6
De cassatiemiddelen slagen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2025.