2.2.1Bij de stukken bevindt zich een afschrift van een vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2020, in de strafzaak tegen [betrokkene 1] . Bij dit inmiddels onherroepelijke vonnis, waarvan de inhoud is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.1, is [betrokkene 1] veroordeeld wegens onder meer witwassen. De rechtbank heeft daarbij onder andere verbeurd verklaard: “1.00 STK Vorderingen [A] , Saldo rekening [rekeningnummer] , waarde: € 4.105.492”.
Bij klaagschrift als bedoeld in artikel 552b Sv heeft de klaagster verzocht om herroeping van deze beslissing en teruggave van een bedrag van € 100.000 aan de klaagster. Daartoe heeft de klaagster onder meer aangevoerd dat dit bedrag aan haar toekomt.
2.2.2De rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard en de teruggave aan klaagster gelast van € 100.000. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“Inleiding
Voorafgaand aan de beoordeling en ten overvloede brengt de rechtbank in herinnering dat de raadkamerprocedure in strafzaken niet tot doel heeft om rechts- en eigendomsverhoudingen definitief vast te stellen. Dit kan slechts plaatsvinden in een civiele procedure.
De rechtbank heeft bij genoemd vonnis van 2 oktober 2020 [betrokkene 1] tot 30 maanden gevangenisstraf veroordeeld voor onder meer het witwassen van € 4.105.492,66 door dit bedrag voorhanden te hebben op bankrekening IBAN: [rekeningnummer] op naam van [B] terwijl hij wist dat dit bedrag van enig misdrijf afkomstig was. Genoemd bedrag is door de rechtbank verbeurd verklaard omdat zij niet kon vaststellen wie het bedrag toebehoort. Het vonnis is onherroepelijk geworden op 8 juli 2022. Het beklag is tijdig ingesteld.
[klaagster] ’ betoog dat het bedrag haar toekomt, leunt op de – kort en zakelijk weergegeven – stellingen dat:
- zij klant is van de [C] , waar onder meer [D] , een Cypriotische corporate service provider (“ [D] ”) deel van uitmaakt;
- [D] via [E] , een Cypriotische corporate service provider (“ [E] ”), in september 2017 op een conferentie kennis heeft gemaakt met [F] ;
- [klaagster] via [D] een bankrekening wenste te openen bij [F] plc;
- [D] onderzoek heeft gedaan naar [F] en een rekening voor [klaagster] heeft aangevraagd bij [F] ;
- [D] op basis van een - achteraf gezien - valse voorstelling van zaken is overgegaan tot het openen van een rekening voor [klaagster] bij [F] ;
- [D] op 15 november 2017 conform instructie van [F] ter activering van de bankrekening van [klaagster] namens [klaagster] een bedrag van € 100.000 heeft gestort op een trustrekening van [F] , de [rekeningnummer] rekening, die achteraf gezien op naam van het Tsjechische [B] bij de [A] werd gehouden, waarbij later bleek dat [betrokkene 1] de man achter [F] was;
- zij geen toegang meer heeft gekregen tot het geld.
Gelet op haar stellingen is [klaagster] aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 552b Sv.
In het navolgende worden [betrokkene 1] en [F] door elkaar gebruikt; uit de feitelijke toedracht en het vonnis kan worden afgeleid dat zij voor de doeleinden van deze procedure kunnen worden vereenzelvigd.
Komt de verbeurde € 100.000,- [klaagster] toe?
Om te bepalen of [klaagster] het bedrag “toekomt” in de zin van de wet, moet de vraag worden beantwoord of zij aanspraak heeft op het bedrag uit hoofde van enig goederenrechtelijk of obligatoir recht, wat moet worden beoordeeld in het licht van de rechtsverhouding ten tijde van de verbeurdverklaring naar het recht van de staat waar zij is gevestigd (ECLI:NL:HR:1994:ZD1079). Uit de door [klaagster] overgelegde stukken blijkt dat [D] op 15 november 2017 een bedrag van € 100.000,- heeft overgemaakt van haar rekening bij [G] naar de [rekeningnummer] rekening met bij de “Payment details” de vermelding “ [klaagster] ”. De stelling dat [D] dit bedrag namens [klaagster] heeft overgemaakt, wordt ondersteund door deze omschrijving en de overgelegde correspondentie tussen [D] en [F] plc.
De secretaris van [D] , [betrokkene 2] , is in de strafprocedure als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en daarin wordt de gang van zaken die blijkt uit de (overgelegde) email-wisseling tussen [betrokkene 2] en ene [betrokkene 3] , vertegenwoordiger van [F] , bevestigd.
De authenticiteit van genoemde stukken, verklaringen, en de door [klaagster] overgelegde correspondentie van [D] met [F] is niet als zodanig bestreden, en er zijn geen concrete feiten of omstandigheden gebleken die afbreuk doen daaraan, of aan de stellingen van [klaagster] hieromtrent. Hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd omtrent de authenticiteit van de tussenpersoon [betrokkene 4] en door haar ondertekende papieren, brengt daar geen verandering in. Dat [betrokkene 4] kennelijk in dienst is van meer ondernemingen (in casu [E] en [D] , evenals overigens [betrokkene 2] ), dat zij zowel secretaris als directeur van [E] is en dat [betrokkene 1] wisselend heeft verklaard over haar, wekt naar oordeel van de rechtbank geen gerede twijfel omtrent de herkomst en de gerechtigdheid van [klaagster] op de € 100.000,-
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de € 100.000 [klaagster] toekomt.
(...)
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave van € 100.000,- (honderdduizend euro) (als onderdeel van 1.00 STK Vorderingen [A] , Saldo rekening [rekeningnummer] waarde: € 4.105.492,-) aan [klaagster] .”