Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
22 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. Het betreft een beklag ex artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen de beslissing tot verbeurdverklaring van een saldo op een bankrekening van € 4.105.492,66 in een strafzaak tegen een derde, die wordt verdacht van witwassen. De centrale vragen in deze procedure zijn of de klaagster als belanghebbende kan worden aangemerkt en of het bedrag dat zij heeft overgemaakt naar de bankrekening, haar toekomt, ondanks dat zij geen toegang meer heeft tot het geld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klaagster ontvankelijk is in haar beklag en dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de begrippen 'belanghebbende' en 'toekomen' in de zin van artikel 552b lid 1 Sv. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Den Haag voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, en is openbaar uitgesproken.