ECLI:NL:HR:2025:666

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24/03107
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onafhankelijkheid van de psychiater bij het opstellen van medische verklaringen in het kader van zorgmachtigingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de onafhankelijkheid van een psychiater die medische verklaringen opstelt voor zorgmachtigingen. Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat J.A.J. Leeman, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, die meerdere zorgmachtigingen had verleend. De rechtbank had geoordeeld dat de psychiater, die tweemaal binnen een jaar een medische verklaring voor betrokkene had opgesteld, niet als niet onafhankelijk kon worden aangemerkt, omdat hij niet bij de behandeling van betrokkene betrokken was geweest. De advocaat van betrokkene voerde aan dat dit oordeel in strijd was met de eisen van artikel 5:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die stelt dat een psychiater minimaal één jaar geen zorg aan de betrokkene mag hebben verleend om onafhankelijk te zijn. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank geen onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd en dat de klachten van betrokkene niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/03107
Datum25 april 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: J.A.J. Leeman,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT LIMBURG,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/330827 / BZ RK 24/984 van de rechtbank Limburg van 17 mei 2024.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
De rechtbank Limburg heeft ten aanzien van betrokkene meerdere aaneensluitende zorgmachtigingen verleend, waarvan de voorlaatste bij beschikking van 28 juni 2023, met een looptijd tot en met 19 juni 2024.
2.2
In mei 2024 heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden. Bij het verzoekschrift is onder meer een medische verklaring overgelegd, die is opgesteld door de psychiater [psychiater].
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene het volgende naar voren gebracht over de medische verklaring:
“De medische verklaring is opgesteld door de [psychiater]. De raadsman merkt hierbij op dat de genoemde psychiater tweemaal een medische verklaring heeft overgelegd binnen één jaar aangezien de psychiater betrokkene vorig jaar eveneens beoordeeld heeft. De advocaat verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam met nummer 2021:2201 waarbij de medische verklaring niet voldeed aan de eisen.”
2.4
De rechtbank [1] heeft de verzochte zorgmachtiging verleend en bepaald dat deze geldt tot en met 17 mei 2025. Over het betoog dat de medische verklaring niet aan de eisen voldoet heeft de rechtbank overwogen:
“3.6. Het feit dat er tweemaal een medische verklaring door dezelfde onafhankelijk psychiater voor betrokkene is opgesteld, brengt volgens de rechtbank niet met zich mee dat deze psychiater niet onafhankelijk is nu die psychiater overigens op geen enkele wijze bij de behandeling is betrokken.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank met haar oordeel in rov. 3.6 heeft miskend dat het feit dat een psychiater binnen een jaar tweemaal een medische verklaring voor betrokkene heeft opgesteld, meebrengt dat niet is voldaan aan het vereiste van art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz.
3.2.1
Art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz luidt:
“Art. 5:7
Voor de toepassing van deze wet gelden voor de psychiater de volgende voorwaarden:
(…)
d. hij heeft minimaal één jaar geen zorg verleend aan betrokkene.”
3.2.2
Met het voorschrift van art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz heeft de wetgever willen voorkomen dat de psychiater die de medische verklaring opstelt, een dusdanige band met de betrokkene heeft opgebouwd dat deze band een obstakel zou kunnen zijn voor het vormen van een onafhankelijk oordeel. De bepaling brengt mee dat aan het vereiste van onafhankelijkheid in elk geval niet is voldaan als de psychiater minder dan een jaar voor het opstellen van de medische verklaring zorg heeft verleend aan de betrokkene. [2]
‘Zorg’ omvat volgens art. 3:2 lid 1 Wvggz de zorg van een zorgaanbieder jegens de betrokkene, die kan bestaan uit bejegening, verzorging, verpleging, behandeling, begeleiding, bescherming, beveiliging, en verplichte zorg als bedoeld in het tweede lid van die bepaling.
3.2.3
Ook als de psychiater die onderzoek verricht ten behoeve van een door hem op te stellen medische verklaring, op het tijdstip van dat onderzoek ten minste één jaar geen zorg heeft verleend aan de betrokkene, kunnen concrete feiten en omstandigheden die de betrokkene aanvoert over de vroegere behandelrelatie  in het bijzonder de duur en de intensiteit daarvan  meebrengen dat de psychiater niet kan worden aangemerkt als onafhankelijk psychiater als bedoeld in art. 5:7 Wvggz. [3]
3.2.4
Het opstellen van een medische verklaring en het daartoe te verrichten onderzoek kunnen in het algemeen niet worden aangemerkt als het verlenen van zorg als bedoeld in art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz in verbinding met art. 3:2 Wvggz. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die meebrengen dat de psychiater die een medische verklaring opstelt toch niet kan worden aangemerkt als onafhankelijk psychiater als bedoeld in art. 5:7 Wvggz. Het ligt op de weg van de betrokkene om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit dit kan volgen.
3.3
De rechtbank heeft overwogen dat het feit dat dezelfde psychiater tweemaal een medische verklaring voor betrokkene heeft opgesteld, niet meebrengt dat deze psychiater niet onafhankelijk is, nu die psychiater overigens op geen enkele wijze bij de behandeling is betrokken. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.4 is overwogen, geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel beroept zich niet op door betrokkene aangevoerde concrete feiten en omstandigheden als hiervoor in 3.2.4 bedoeld, die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht faalt dus.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
25 april 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Limburg 17 mei 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:2875.
2.Vgl. HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.1.2; HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1159, rov. 3.3.
3.HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1076, rov. 3.3.2.