In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, waarbij de belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de hoogte van de toegewezen vergoeding voor rechtsbijstand. De Rechtbank had het bezwaar ongegrond verklaard, maar het Gerechtshof Den Haag heeft het hoger beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd. Het Hof kende een vergoeding toe voor de kosten van rechtsbijstand, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof bij het vaststellen van deze vergoeding niet de juiste waarde per punt had gehanteerd, zoals vastgesteld in een eerder arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 1.294, rekening houdend met het aantal punten en de wegingsfactor. De Staatssecretaris is veroordeeld in de proceskosten van de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft verder aangegeven dat er nader feitenonderzoek nodig is om de hoogte van de vergoeding van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in deze cassatieprocedure te bepalen, en heeft de zaak aangehouden voor verdere procedure.