ECLI:NL:HR:2025:685
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de erven van A tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erven van A (hierna: belanghebbenden) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan belanghebbenden opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016, 2017 en 2018, alsook de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente. De belanghebbenden hebben eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die hen in het ongelijk stelde. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 28 februari 2024 uitspraak gedaan, waartegen de belanghebbenden in cassatie zijn gegaan.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbenden beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom de klachten niet slagen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 25 april 2025 door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.