ECLI:NL:HR:2025:701

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
24/00589
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht woonruimte en rechtsmiddelenverbod in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Change=Amsterdam2 B.V. en Change=Vastgoed Beheer B.V. (hierna gezamenlijk Change= c.s.) tegen huurders die in een pand in Amsterdam wonen. De huurders hadden bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening van de servicekosten over 2019, die door de huurcommissie was behandeld. De huurcommissie had echter geen rekening gehouden met een herziene eindafrekening die Change= c.s. later had gestuurd, omdat deze te laat was ingediend. De kantonrechter had de servicekosten vastgesteld, maar Change= c.s. werd in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard door het gerechtshof, omdat het rechtsmiddelenverbod van artikel 7:262 lid 2 BW van toepassing was. Dit verbod houdt in dat tegen een beslissing van de huurcommissie geen hogere voorziening is toegelaten. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat Change= c.s. niet ontvankelijk waren in hun hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het rechtsmiddelenverbod van toepassing was, omdat de huurders de huurcommissie om een uitspraak hadden verzocht over de servicekosten en de kantonrechter daarover had geoordeeld. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde Change= c.s. in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de huurders op nihil waren begroot.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/00589
Datum2 mei 2025
ARREST
In de zaak van
1. CHANGE=AMSTERDAM2 B.V.,
gevestigd te Almere,
hierna: Change=Amsterdam,
2. CHANGE=VASTGOED BEHEER B.V.,
gevestigd te Almere,
hierna: Change=Beheer,
EISERESSEN tot cassatie,
hierna gezamenlijk: Change= c.s.,
advocaat: P.A. Fruytier,
tegen
[verweerder 1 t/m 95]
, allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: de huurders,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 9911238 CV EXPL 22-7280 van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2023;
b. het arrest in de zaak 200.329.792/01 van het gerechtshof Amsterdam van 21 november 2023.
Change= c.s. hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen de huurders is verstek verleend.
De zaak is voor Change= c.s. toegelicht door hun advocaat en mede door E.W.T. Kerckhoffs.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Deze komen, samengevat, op het volgende neer.
(i) De huurders huren ieder woonruimte (een studio) in een groot pand in Amsterdam dat door Change=Amsterdam is ontwikkeld.
(ii) Change=Beheer is de beheerder van het pand.
(iii) De huurders zijn op grond van de huurovereenkomst servicekosten verschuldigd.
(iv) Daarnaast hebben de huurders een aparte dienstenovereenkomst met Change=Beheer gesloten voor de levering van ‘community-diensten’ tegen extra betaling.
(v) Op 1 september 2020 hebben de huurders de eindafrekening voor de servicekosten over 2019 ontvangen.
(vi) De huurders hebben op de voet van art. 7:260 BW tegen deze eindafrekening bezwaar gemaakt bij de huurcommissie en hebben, onder overlegging van die eindafrekening, de huurcommissie verzocht om de verschuldigde servicekosten over 2019 opnieuw vast te stellen.
(vii) Gelijktijdig liep een procedure bij de kantonrechter waarin een van de huurders de geldigheid van de dienstenovereenkomst ter discussie heeft gesteld. In juni 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de dienstenovereenkomst onredelijk is in de zin van art. 7:264 BW en dat de ‘community-diensten’ dienen te worden aangemerkt als servicekosten in de zin van art. 7:237 BW. [1] Naar aanleiding van dit vonnis hebben Change= c.s. aan de huurders een herziene eindafrekening servicekosten 2019 gestuurd, waarin ook de community-diensten zijn opgenomen.
(viii) De huurcommissie heeft geen acht willen slaan op die herziene eindafrekening, omdat deze te laat was overgelegd.
2.2
In deze procedure hebben Change= c.s. gevorderd de servicekosten voor iedere huurder, overeenkomstig de herziene afrekening over het jaar 2019, vast te stellen op € 162,41 per maand, met dien verstande dat de verbruikskosten (voor nutslasten) zullen worden vastgesteld overeenkomstig het gemeten verbruik. De kantonrechter heeft de nutslasten, “zowel individueel als algemeen”, vastgesteld op het voor iedere huurder door de huurcommissie vastgestelde bedrag en de ‘overige’ servicekosten op € 42,61 per huurder per maand. [2] Change= c.s. hebben hoger beroep ingesteld.
2.3
Het hof heeft Change= c.s. niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. [3] Het heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, overwogen:
“2.5. De huurders hebben de Huurcommissie gevraagd een oordeel te geven over de verschuldigde servicekosten over 2019. Zij hebben namelijk ieder – zo blijkt uit het bij wijze van voorbeeld overgelegde verzoek van een van de huurders – op het formulier van de Huurcommissie als “De periode(s) waarover u een afrekening wilt” telkens (een deel van) het jaar 2019 ingevuld. Op het moment dat de huurders zich tot de Huurcommissie wendden was aan hen al een afrekening van de servicekosten over dat jaar verstrekt, maar zij hadden dat ook zonder een dergelijke afrekening kunnen doen. Dat de huurders later nog een herziene afrekening van de servicekosten over 2019 hebben ontvangen die volgens Change= c.s. door de Huurcommissie niet is meegenomen in haar uitspraak, doet niet eraan af dat de onderhavige beslissing van de kantonrechter een beslissing is “over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht”, als bedoeld in artikel 7:262 lid 1 BW.
2.6.
Daarbij komt dat de Huurcommissie in haar uitspraak wel degelijk enkele voor het eerst in de herziene afrekening opgenomen posten voor aanvullende diensten heeft meegenomen. Zo heeft de Huurcommissie over de post “Home Interieur Pakket” – in de herziene afrekening “Stoffering” genoemd – kort gezegd geoordeeld dat zij in lijn met het vonnis van de kantonrechter (van 21 juni 2021) alleen de kosten voor de gordijnen meeneemt. Vervolgens heeft de Huurcommissie deze kostenpost, anders dan de rapporteur die in het rapport van onderzoek van 20 september 2021 op € 0.00 uitkwam, vastgesteld op € 85.32 per jaar. Waar de Huurcommissie onder het kopje “Signaallevering” de door de verhuurder in rekening gebrachte kosten van € 45.00 per maand heeft beoordeeld, gaat het kennelijk – zo leidt het hof ook af uit de in de uitspraak opgenomen korte samenvatting van de verklaringen van partijen ter zitting – over de post “Internet in de woning” waarvoor dat bedrag in de herziene afrekening is opgenomen. De Huurcommissie heeft de betalingsverplichting voor deze post conform het rapport van onderzoek op € 0.00 vastgesteld, omdat dit bedrag niet alleen op signaallevering maar ook op de infrastructuur daarvan ziet en de verhuurder heeft nagelaten aan te tonen op welke wijze de kosten zijn verdeeld.
2.7.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het rechtsmiddelenverbod van artikel 7:262 lid 2 BW in dit geval wel van toepassing is. Change= c.s. heeft geen beroep gedaan op een grond die tot doorbreking van dit verbod zou kunnen leiden. De opmerking van Change= c.s. aan het eind van hun akte dat zij een groot financieel belang bij hoger beroep tegen het bestreden vonnis hebben, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Dit betekent dat Change= c.s. niet kunnen worden ontvangen in het hoger beroep.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 2.5-2.7 dat Change= c.s. niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep vanwege het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW. Volgens onderdeel 1.2 van het middel heeft het hof miskend dat “het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht” in art. 7:262 lid 1 BW slechts ziet op de servicekosten (en eventuele kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter) die de verzoeker in zijn verzoek op de voet van art. 7:260 lid 1 BW aan de huurcommissie ter beoordeling heeft voorgelegd en waartoe hij bescheiden heeft overgelegd.
3.2
Art. 7:262 BW luidt als volgt:
“1. Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 uitspraak heeft gedaan, worden zij geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
2. Tegen een beslissing krachtens dit artikel is geen hogere voorziening toegelaten.”
3.3
Art. 7:262 BW regelt de binding aan en de procedure na een uitspraak van de huurcommissie op een verzoek als bedoeld in de paragrafen 1 (“Huurprijzen”, art. 7:246-257 BW) en 2 (“Andere vergoedingen”, art. 7:258-261b BW) van onderafdeling 7.4.5.2 BW, welke onderafdeling als opschrift heeft “Huurprijzen en andere vergoedingen”. Het betreft verzoeken om de huurprijs of een andere betalingsverplichting van de huurder vast te stellen.
3.4
Tegen een beslissing van de rechter als bedoeld in art. 7:262 lid 1 BW is op grond van lid 2 van dat artikel geen hogere voorziening toegelaten. Het onderdeel stelt de vraag aan de orde wanneer sprake is van een beslissing van de rechter als bedoeld in art. 7:262 lid 1 BW, meer in het bijzonder wat is bedoeld met “het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht”.
3.5
In art. 7:262 lid 1 BW wordt verwezen naar de paragrafen 1 en 2 van onderafdeling 7.4.5.2 BW (“Huurprijzen en andere vergoedingen”). De wet onderscheidt in deze onderafdeling vier categorieën vergoedingen, te weten (i) huurprijzen, (ii) kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter, (iii) servicekosten en (iv) de energieprestatievergoeding. Deze vergoedingen worden op uiteenlopende wijze vastgesteld. Gelet daarop ligt het in de rede om voor de toepassing van het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW te onderscheiden tussen deze vergoedingen. Daarbij valt ook rekening te houden met het tijdvak waarop de vergoedingen betrekking hebben. De woorden “het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht” moeten daarom aldus worden opgevat dat zij betrekking hebben op elk van de vier hiervoor genoemde categorieën vergoedingen waarover de huurcommissie voor een bepaald tijdvak om een uitspraak was verzocht.
Dat betekent bijvoorbeeld dat als de huurcommissie slechts om een uitspraak is verzocht met betrekking tot servicekosten, en vervolgens bij de kantonrechter niet alleen wordt gevorderd daarover een andere beslissing te geven, maar ook om een beslissing te geven over kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter, het rechtsmiddelenverbod alleen de beslissing van de kantonrechter over de servicekosten treft.
Is de huurcommissie slechts om een uitspraak verzocht met betrekking tot servicekosten in een bepaald tijdvak, en wordt vervolgens bij de kantonrechter niet alleen gevorderd daarover een andere beslissing te geven, maar ook om een beslissing te geven over servicekosten in een ander tijdvak, dan treft het rechtsmiddelenverbod alleen de beslissing van de kantonrechter over de servicekosten in het eerstgenoemde tijdvak.
Met het oog op de praktische hanteerbaarheid van dit stelsel is een verdere uitsplitsing binnen een categorie niet aangewezen. Derhalve is niet van belang of over elk van de kostenposten binnen die categorie, waarover de kantonrechter had te beslissen, ook een uitspraak van de huurcommissie was verzocht.
3.6
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen faalt onderdeel 1.2.
3.7
Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Change= c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de huurders begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
2 mei 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 21 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3097.
2.Rechtbank Amsterdam 2 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1048.
3.Gerechtshof Amsterdam 21 november 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3338.