ECLI:NL:HR:2025:707
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2025 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 december 2024, nummer BK-23/1159. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 28 januari 2025 per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is door belanghebbende afgehaald, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om het verzuim te herstellen. De griffier heeft de termijn voor herstel na een gemotiveerd verzoek van belanghebbende verlengd tot 25 maart 2025, maar ook deze termijn is door belanghebbende niet benut. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.