Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.Eerdere herzieningsaanvraag
3.De aanvraag tot herziening
4.Bewezenverklaring
5.Beoordeling van de aanvraag
6.Beslissing
13 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2025 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1959, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden voor passieve ambtelijke omkoping en verschillende vormen van valsheid in geschrift. De aanvrager stelde dat hij geen ambtenaar was en dat de Splitsingswet, die pas in 2008 in werking trad, niet van toepassing was op zijn situatie. Hij voerde aan dat uit notulen van de Raad van Commissarissen van de betrokken N.V. bleek dat hij geen opdracht had gekregen tot de verkoop van de B.V. en dat er een strikte scheiding was tussen de N.V. en de B.V. Het hof had echter vastgesteld dat de aanvrager als bestuurder van de N.V. onder toezicht van de overheid stond en dat hij een bedrag van € 1.000.000 had ontvangen voor zijn ondersteuning bij de overname van aandelen van de B.V. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de aanvrager niet voldoende waren om een herziening te rechtvaardigen en wees de aanvraag af. De beslissing is genomen in het kader van artikel 457 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe feiten die een ernstig vermoeden wekken van een andere uitkomst van de zaak.