In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten genoemd in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1 tot en met 2.16. Die feiten komen op het volgende neer.
(i) De echtgenoot van [verweerster] , [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) hebben via hun vennootschap 2SQR Holding B.V. (hierna: 2SQR ) geïnvesteerd in een vastgoedportefeuille.
(ii) Ter gedeeltelijke financiering daarvan heeft een derde in 2009 aan Heusden Veste B.V. (hierna: Heusden Veste ), een vennootschap waarvan [betrokkene 2] bestuurder was, een lening verstrekt van € 1,5 miljoen en heeft Heusden Veste een gedeelte ter grootte van € 1,25 miljoen doorgeleend aan 2SQR . [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben zich als hoofdelijk medeschuldenaren (naast Heusden Veste ) jegens de derde verbonden tot nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening. [verweerster] heeft op de voet van art. 1:88 BW toestemming verleend voor het aangaan van deze hoofdelijke aansprakelijkheid.
(iii) In juni 2011 zijn [verweerster] en [betrokkene 1] – die aanvankelijk gehuwd waren in gemeenschap van goederen – huwelijkse voorwaarden overeengekomen. De huwelijkse voorwaarden bevatten een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen en een zogenoemde Dozy-clausule, inhoudende dat ieder van de echtgenoten zich ten behoeve van de schuldeisers hoofdelijk aansprakelijk stelt voor alle schulden die op de huwelijksgemeenschap konden worden verhaald. [verweerster] en [betrokkene 1] hebben de tot de gemeenschap behorende goederen verdeeld.
(iv) Op 23 januari 2012 is [verweerster] in kort geding veroordeeld (als hoofdelijk schuldenaar) tot betaling van het openstaande bedrag uit de aan Heusden Veste verstrekte geldlening, met rente en kosten.
(v) Op 30 januari 2013 is [betrokkene 1] failliet verklaard.
(vi) In oktober 2013, oktober 2014 en februari 2016 heeft Swanenberg betalingen gedaan van in totaal ruim € 990.000,-- ter gedeeltelijke aflossing van de aan Heusden Veste verstrekte geldlening. Swanenberg verkreeg aldus door subrogatie op de voet van art. 6:150, aanhef en onder c, BW een vordering op (onder meer) [verweerster] .
(vii) In maart 2017 heeft Swanenberg een vordering tegen [verweerster] ingesteld tot verkrijging van betaling van, na eisvermindering, € 740.909,--. De vordering is uiteindelijk, na cassatie en verwijzing toegewezen bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 december 2023.
(viii) In februari 2024 heeft [verweerster] een verzoek ingediend tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Zij heeft daarbij een schuld aan Swanenberg van € 782.979,94 vermeld, onder verwijzing naar het hiervoor onder (vii) genoemde arrest, waarvan een kopie was bijgevoegd. [verweerster] is op 20 maart 2024 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.