Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
16 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van drie eisers tegen de Staat der Nederlanden, die hen een schadeloosstelling heeft aangeboden voor onteigening van een perceel grond. De Hoge Raad behandelt klachten over de toepassing van de eliminatieregel uit de Onteigeningswet en de hoogte van de toegewezen schadeloosstelling. De eisers hebben een perceel van 59.845 m2, waarvan 11.094 m2 is onteigend, en hebben een lagere schadeloosstelling ontvangen dan aangeboden. De rechtbank heeft de schadeloosstelling vastgesteld op € 44.376, terwijl de deskundigen een waarde van € 887.520 hebben begroot. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat de eisers op de peildatum geen eigenaar meer waren van het overblijvende perceel, omdat de verkoop nog niet had plaatsgevonden. Dit oordeel is van belang voor de bepaling van de schadeloosstelling. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak naar het gerechtshof voor verdere behandeling. Tevens worden de kosten van het geding in cassatie toegewezen aan de Staat, met een vergoeding voor de eisers en een veroordeling van de eisers in de kosten van het incidentele beroep.