Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
21 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 augustus 2022. De verdachte, geboren in 1993, was veroordeeld voor medeplegen van diefstal met geweld, gepleegd met valse sleutels, wat valt onder artikel 312.2 van het Wetboek van Strafrecht. De opgelegde gevangenisstraf bedroeg zestien maanden. De advocaat van de verdachte, G.J.P.M. Mooren, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij hij betoogde dat het hof onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dat het hof had verzuimd te beslissen op een voorwaardelijk verzoek om de reclassering te laten rapporteren over de verdachte.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat volgens artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden leidt tot een vermindering van de opgelegde straf.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar vijftien maanden en twee weken. Het beroep is voor het overige verworpen.