2.4Het bestreden arrest bevat de volgende motivering van de aan de verdachte opgelegde straf:
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op een restaurant waarin hij zelf werkzaam was en waarbij geld en verschillende goederen zijn weggenomen. De verdachte en zijn medeverdachten met bivakmutsen op, hebben een schilder, die in de nachtelijke uren, alleen, in het restaurant aan het werk was in het donker van achteren intimiderend benaderd toen hij van de toilet kwam en hem gesommeerd op een stoel te gaan zitten, waar hij vervolgens uren moest blijven zitten tot de overvallers het restaurant met hun buit verlieten. Daarbij hebben zij de schilder in de waan gebracht dat zij een wapen bij zich hadden. De schilder heeft vanzelfsprekend in angst verkeerd en durfde niet te vluchten, gezien de omgeving zonder huizen en uit vrees in zijn rug te worden geschoten. Uit de toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer jaren later nog steeds last had van wat hem is overkomen en dat hij psychologische hulp heeft moeten zoeken.
De verdachte heeft zich op geen enkele manier bekommerd om de ingrijpende gevolgen voor de schilder, van wie hij nota bene wist dat deze die nacht alleen in het restaurant aan het werk was. De verdachte heeft desondanks zijn plan uitgevoerd en daarmee bewust het risico genomen dat de schilder nog aanwezig zou zijn op het moment dat de overvallers het pand zouden betreden.
De verdachte heeft er met zijn handelen bovendien blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen verlangen naar financieel gewin. Daar komt bij dat de verdachte, zoals hij ter zitting tegenover het hof heeft verklaard, de initiatiefnemer van de overval is geweest. Hij was werkzaam in het restaurant en heeft in die hoedanigheid de sleutels van het restaurant bij zich gehouden en tegen zijn collega's gezegd dat hij de sleutels was kwijtgeraakt. Ook heeft hij de medeverdachten nauwgezet geïnstrueerd door hen te vertellen waar in het pand de kluis was te vinden, waar de beveiligingscamera's hingen en welke sleutels ze moesten gebruiken. Het hof weegt mee dat de verdachte zijn plan van tevoren heeft bedacht en heeft gepland om deze overval uitgerekend na de kerstdagen uit te voeren, omdat hij wist dat het heel druk was geweest en er derhalve veel geld in het restaurant aanwezig zou zijn. De verdachte heeft niet alleen het vertrouwen dat in hem als werknemer van het restaurant was gesteld fors geschonden, maar ook dat van zijn directe collega's. Met sommigen van hen was de verdachte, naar eigen zeggen, zelfs bevriend. Dit geldt temeer nu hij ook de fooien van zijn eigen collega's heeft weggenomen.
Naast de gevolgen voor het directe slachtoffer, de schilder, heeft het delict ook geleid tot veel overlast en financiële schade voor het restaurant. Dit soort misdrijven draagt bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Ook zal het handelen van de verdachte niet bijdragen aan de bereidheid van het restaurant en andere werkgevers om jongeren als de verdachte een kans te geven op (mooi en verantwoordelijk) werk.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Gelet hierop en op de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet anders gereageerd kan worden dan het met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep voorgestelde straffen doen - naar het oordeel van het hof - echt geen recht aan de aard en de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden passend is.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof overweegt dat bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaren na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake strafvervolging zou worden ingesteld. De redelijke termijn is aangevangen op 2 januari 2019, zijnde het tijdstip van de inverzekeringstelling van de verdachte.
In eerste aanleg zijn er meer dan 2 jaren verstreken tussen het aanvangen van de te beoordelen termijn en het eindvonnis. De redelijke termijn is in eerste aanleg overschreden met ruim 10 maanden.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening gehouden met deze overschrijding van de redelijke termijn, door op de in beginsel op te leggen gevangenisstraf van 21 maanden 2 maanden in mindering te brengen, zodat 19 maanden zouden resteren.
Voorts heeft het hof bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Na een periode dakloos te zijn geweest, woont de verdachte inmiddels bij het Leger des Heils en wordt hij begeleid door stichting Mozaïk. De verdachte heeft zich ook ingeschreven in Cruks (Centraal Register Uitsluiting Kansspelen), zodat hij in zoverre niet meer kan gokken en werkt derhalve aan zijn gokverslaving. Ook heeft de verdachte werk via een freelanceplatform in de horeca. Het hof ziet dat de verdachte zijn best doet om zijn leven op orde te krijgen en dat hij na het plegen van het onderhavige feit - op een winkeldiefstal gepleegd op 24 maart 2022 na, waarvoor de verdachte op 11 juli 2022 door de politierechter is veroordeeld - niet opnieuw voor vermogensdelicten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het hof weegt dit positieve verloop van zijn leven in het voordeel van de verdachte mee en is van oordeel dat de verdachte ook met de hierna te noemen straf in staat moet worden geacht zijn leven op de rails te houden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.”