Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.Beslissing
10 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 maart 2024. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van meermalen gepleegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid op een middelbare school, zoals omschreven in artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, J. Boksem, heeft een schriftuur ingediend, maar deze is te laat bij de griffie van de Hoge Raad aangekomen, waardoor de Hoge Raad niet in staat was het beroep in behandeling te nemen. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de wet een strikte termijn stelt voor het indienen van cassatiemiddelen, en dat deze termijn niet is nageleefd. Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.