ECLI:NL:HR:2025:785
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Den Haag, vertegenwoordigd door [P]. Het cassatieberoep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 september 2024, nummer BK-24/135, die op zijn beurt voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nummer SGR 22/5919). Deze rechtszaak betrof een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2022.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2025.