Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft schriftelijk gereageerd op het hiervoor bedoelde verzoek en zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
2.Uitgangspunten in cassatie
Ten bewijze dat de garnalen de voor het preferentiële tarief vereiste oorsprong Bangladesh hebben, heeft belanghebbende aan de douane documenten overgelegd waarvan het model overeenkwam met het model van het certificaat van oorsprong, formulier A, zoals voorzien in artikel 97 duodecies, van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (tekst 2013; hierna: de UCDW) in samenhang gelezen met bijlage 17 van die verordening. De door belanghebbende overgelegde documenten waren voorzien van een op het formulier voorgedrukt referentienummer, aangevuld met een handgeschreven nummer.
;hierna: het GSP). De bevindingen van dat onderzoek heeft OLAF vastgelegd in twee rapporten respectievelijk met dagtekening 2 december 2015 (het Joint Agreed Report) en dagtekening 14 april 2016 (het Mission Report; hierna: het missierapport).
OLAF heeft in Bangladesh inzage gekregen in handgeschreven registers van het EPB waarin de export van garnalen wordt bijgehouden aan de hand van het land van bestemming. Die registers bevatten de gegevens van de formulieren A die door het EPB zijn afgegeven met het oog op toepassing van het SAP. Deze formulieren zijn geregistreerd naar een opvolgend SAP-referentienummer (hierna ook: GSP reference number), het bijbehorende voorgedrukte referentienummer van het formulier A, een omschrijving van de uit te voeren zending, en gegevens over bij de verzending ervan betrokken partijen.
Op basis van de bevindingen van het onderzoek heeft OLAF geconcludeerd dat de bij invoer in de Europese Unie overgelegde formulieren A zijn vervalst. Over deze vervalsing is in het missierapport onder meer het volgende opgenomen:
HR: bedoeld zal zijn EU] is falsified
It appears that your authority has issued certificates of origin FORM A for goods previously exported from Bangladesh for importation into the EU under preferential treatment. OLAF has discovered that when these goods were imported into the EU, falsified FORM A certificates were presented among the documents accompanying the import declarations.
(...)
Falsification of the certificates of origin Form A is considered as a fraudulent activity even if the origin of the products involved would be genuine. After the importation and because the preference was denied, your authority was requested to issue FORM A certificates for the same goods.
(...)
Therefore under the circumstances described above, your authority did not have any real basis for issuing FORM A certificates retrospectively. I hope that you will decline to issue certificates FORM A in similar cases in the future. (...)”.
3.De oordelen van het Hof
Het Hof heeft daartoe in de eerste plaats overwogen dat uit diverse bepalingen van de UCDW, zoals gewijzigd bij Vo. 1063/2010, blijkt dat het verplichte oorsprongsbescheid formulier A pas vervalt bij inwerkingtreding van het systeem van zelf-certificering door geregistreerde exporteurs.
Het Hof heeft verder geoordeeld dat toen de onderhavige aangiften werden gedaan Verordening (EG) nr. 732/2008 [3] (hierna: Vo. 732/2008) de wettelijke basis vormde voor de toekenning van tariefpreferenties in het kader van het SAP, en dat artikel 5, lid 2, van die verordening voor de toepassing van die preferentiële regelingen verwijst naar de in de UCDW neergelegde procedures en methoden van administratieve samenwerking. Het Hof heeft gewezen op deel I, titel IV, hoofdstuk 2, afdeling 1bis, van de UCDW. Ook heeft het Hof gewezen op overweging 23, tweede alinea, van de preambule bij Vo. 1063/2010.
Daar komt bij, aldus het Hof, dat van deze formulieren A de goederenomschrijving en soms ook de hoeveelheid op die formulieren niet overeenstemt met de daadwerkelijk ingevoerde goederen. De verschillen betreffen i) de mate van bewerking van de garnalen (met kop/zonder kop, wel gepeld/niet gepeld, etc., ii) de wijze van invriezen (blocks/individually quick frozen), en/of iii) het gewicht, zowel per eenheid als het totaalgewicht. Juist deze verschillen tussen de goederenomschrijvingen op de door het EPB afgegeven formulieren en de daadwerkelijk door de Bengalese exporteurs geleverde goederen waren de aanleiding voor deze exporteurs om over te gaan tot het (doen) opstellen van valse formulieren A, zo blijkt uit het missierapport en de daarbij gevoegde verklaringen van de exporteurs. Naar aanleiding van de hiervoor in 2.1 bedoelde aangiften is dan ook telkenmale een douaneschuld ontstaan, aldus nog steeds het Hof.
4.Beoordeling van de middelen
[HR: bedoeld zal zijn artikel 83]van de UCDW – niet meer valt te lezen dat overlegging van het certificaat van oorsprong, formulier A, is vereist als bewijsmiddel om in het kader van het SAP het preferentiële tarief toe te passen. Volgens het middel gaat het om de feitelijke oorsprong van goederen. In deze zaak staat de oorsprong van de garnalen, Bangladesh, vast en kan de tariefpreferentie zonder overlegging van een formulier A worden toegepast.
Anders dan middel I kennelijk wil betogen, betekent dit echter niet dat met de inwerkingtreding van Vo. 1063/2010 de verplichting om bij invoer in de Europese Unie de oorsprong van producten met een voorgeschreven bewijsmiddel aan te tonen, per 1 januari 2011 is afgeschaft. Artikel 97 duodecies van de UCDW draagt namelijk elk begunstigd land op de in afdeling 1 van dit hoofdstuk 2 opgenomen oorsprongsregels voor de uit te voeren producten, alsmede de voorschriften voor het invullen en de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A, waarvan een model in bijlage 17 is opgenomen, en de bepalingen voor het gebruik van factuurverklaringen, waarvan een model in bijlage 18 is opgenomen, toe te passen. Op grond van artikel 97 duodecies, lid 5, van de UCDW is een bewijs van oorsprong tien maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer. De algemene opzet en structuur van de per 1 januari 2011 geldende bepalingen van de UCDW ter uitvoering van het SAP laten – in het licht van de bedoelingen van de Commissie zoals verwoord in de preambule van Vo. 1063/2010 – buiten redelijke twijfel geen andere uitleg toe dan dat, om in aanmerking te komen voor een algemene tariefpreferentie bij invoer van een product van oorsprong uit een begunstigd land, i) ook na 1 januari 2011 tot in elk geval 1 januari 2017 is vereist dat in de lidstaat van invoer op de voet van artikel 97 quindecies van de UCDW de oorsprong van dat product wordt bewezen, en ii) volgens de bepalingen van de UCDW – in afwachting van toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs – als bewijsmiddel kan dienen ofwel een volgens het bepaalde in artikel 97 terdecies van de UCDW afgegeven, geldig certificaat van oorsprong, formulier A, ofwel een volgens het bepaalde in artikel 97 quaterdecies van de UCDW opgestelde factuurverklaring van een exporteur in de zin van artikel 67, lid 1, aanhef en letter t, van de UCDW. In deel I, titel IV, hoofdstuk 2, van de UCDW noch in de toelichting van de Commissie in de preambule van Vo. 1063/2010 zijn aanwijzingen te vinden die de door middel I voorgestane uitleg ondersteunen.
Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan middel II kennelijk betoogt, volstaat voor het antwoord op de vraag of het overgelegde formulier A op de voet van artikel 97 quindecies van de UCDW aanvaardbaar is voor toepassing van de algemene tariefpreferentie, niet dat uit vergelijking blijkt dat alle goederen worden ingedeeld in dezelfde tariefpost, zoals in dit geval postonderverdeling 0306 17 92 van de Gecombineerde nomenclatuur. Ook moet onmiskenbaar zijn dat het overgelegde bewijs van oorsprong daadwerkelijk betrekking heeft op de voor het vrije verkeer aangegeven goederen (de garnalen). Voor het overige kan het oordeel van het Hof, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Middel II faalt daarom.