Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
27 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 maart 2021. De verdachte was aangeklaagd voor het thuis houden van dode gezelschapsdieren en de onttrekking aan het verkeer van deze dode dieren, waaronder kittens, katten en een konijn. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper, op 29 juni 2021. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, omdat het beroep ruim buiten de 14-dagentermijn was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 432.1.b van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging stelde dat de onttrekking aan het verkeer in feite een beschikking was, waardoor een andere termijnregeling van toepassing zou zijn. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze redenering niet opging en dat de reguliere regeling van de cassatietermijn van toepassing was. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte niet-ontvankelijk, zoals vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.