2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte van 12 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 augustus 2020 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [aangever] :
Op 12 augustus 2020 om 05:15 uur liep ik over het [a-straat] te [plaats] . Ik ben die avond met een groep geweest. Wij werden (het hof begrijpt: op een eerder tijdstip) in de buurt van het [a-straat] aangesproken door een man of wij cocaïne wilden kopen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Gemillimeterd haar
- Licht getint
- Groene polo
- Donkergroene korte broek
- Rond 35 jaar
Nadat de avond voorbij was ben ik alleen richting mijn hotel gelopen ik liep toen weer langs het [a-straat] (het hof begrijpt: om 05:15 uur). Ik herinner mij nog goed dat ik op mijn telefoon had gekeken naar WhatsApp berichten en mijn telefoon terug had gestopt in mijn linker broekzak.
Ik zag toen dezelfde man die ons cocaïne had aangeboden. Ik zag en voelde dat de man zijn arm om mij heen sloeg en weer vroeg of ik cocaïne wilde kopen. Ik voelde dat de man met zijn rechterbeen tussen mijn benen begon te wiebelen en zei: Jiggy Jiggy.
Hierna liep de man gelijk weg. Ik ben toen naar mijn hotel gegaan dat vrijwel om de hoek zat. Op mijn kamer wilde ik al mijn spullen op het bed leggen, ik merkte toen dat mijn telefoon weg was. Ik ben toen naar de receptie gegaan en heb de politie gebeld.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Wij kregen op 12 augustus 2020 om 05:45 uur de opdracht te gaan naar het [A] gelegen op de [b-straat 1] te [plaats] . Daar zou een slachtoffer staan van diefstal van zijn telefoon. Wij zijn ter plaatse gegaan en hebben het slachtoffer, genaamd [aangever] , gesproken. Het slachtoffer verklaarde in de Engelse taal dat het ongeveer 30 minuten geleden was gebeurd en dat hij via ‘Find my iPhone’ zou proberen zijn telefoon te lokaliseren.
Later kregen wij bericht dat de telefoon was gelokaliseerd. Een collega gaf ons locaties door op [f-straat] waar de telefoon uit zou peilen. De telefoon zou constant in beweging zijn. Omstreeks 06.10 uur hoorden wij dat de telefoon uit zou peilen op de brug van de [c-straat] en in de richting van de [d-straat] ging. Op dat moment reden wij op de [e-straat] . Wij zagen ter hoogte van de [c-straat] een man lopen die voldeed aan het door het slachtoffer opgegeven signalement. Wij hebben de man aangesproken op de [d-straat] te [plaats] . Vervolgens werd een signaal geactiveerd waarbij de telefoon van [aangever] een geluidssignaal zou maken. Wij hoorden op dat moment een geluidssignaal dat vanuit de broekzak van de verdachte kwam. Wij zagen dat de telefoon waaruit het signaal vandaan kwam uit de linker broekzak kwam van de verdachte.
De verdachte bleek later te zijn genaamd:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1988 te Marokko.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Als u mij vraagt hoe ik weet dat de toerist dronken was, antwoord ik dat ik hem heb gezien.”
2.2.3Het hof heeft verder overwogen:
“De raadsman heeft betoogd dat een bewezenverklaring in beslissende dan wel overwegende mate op de verklaring van de aangever berust en de verdediging de aangever niet heeft kunnen ondervragen. De raadsman heeft bepleit dat er naast de verklaring van de aangever geen ander direct belastend bewijs is, zodat de verklaring van de aangever daarmee ‘sole and decisive’ is (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1016). Omdat er geen compenserende maatregelen zijn getroffen, dient de verklaring van de aangever, in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), van het bewijs te worden uitgesloten. Dat leidt tot een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het verzoek van de verdediging om de aangever te horen, is door het hof op 26 mei 2021 toegewezen, met dien verstande dat het hof heeft bepaald dat deze getuige zal worden gehoord bij de raadsheer-commissaris. Ondanks de inspanningen van het kabinet van de raadsheer-commissaris, is het echter niet tot een verhoor van de aangever gekomen. Het hof verwijst naar het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 16 november 2022.
Voorts stelt het hof vast dat de verklaringen van de aangever op belangrijke onderdelen steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De aangever heeft in zijn aangifte de mogelijke dader omschreven als een persoon met gemillimeterd haar, licht getint, een groene polo, een donkergroene korte broek en rond de 35 jaar. Deze omschrijving sluit aan bij het signalement en uiterlijk van de verdachte van die nacht. Voorts is de verdachte ongeveer 45 minuten na de diefstal aangetroffen in het centrum van [plaats] met de telefoon van de aangever in zijn broekzak.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit niet in beslissende mate op de verklaringen van de aangever steunt, zoals in de rechtspraak van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bedoeld. Die verklaringen hebben niet te gelden als “sole or decisive”, maar als verklaringen van “significant weight” (ECLI:NL:HR:2019:123). Dat de verdediging de aangever niet heeft kunnen ondervragen en dat haar daarvoor geen compensatie is geboden, staat daarom niet in de weg aan het gebruik van de verklaring van de aangever voor het bewijs.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die de telefoon van de aangever heeft gestolen. De verklaring van de verdachte dat hij deze telefoon op straat heeft gevonden, schuift het hof, net als de politierechter, als ongeloofwaardig terzijde.
De verdachte heeft zich in de nachtelijke uren in het centrum van [plaats] schuldig gemaakt aan de diefstal van een telefoon door middel van de zogeheten voetbaltruc door een voorbijganger, een buitenlandse toerist, te benaderen, hem vast te pakken en af te leiden, om zo ongemerkt de telefoon uit diens broekzak te kunnen nemen.”
2.2.4Het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2023 houdt in dat de voorzitter een samenvatting heeft gegeven van het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 16 november 2022. Dat zittingsproces-verbaal houdt verder in:
“De verdachte legt op vragen van het hof een verklaring af, inhoudende:
Ik blijf bij mijn verhaal wat ik bij de politie heb verteld. Ik heb de telefoon die nacht gevonden op straat. Ik heb niets gestolen. Ik zag de telefoon op de grond liggen en heb de telefoon opgepakt. Ik was bang om de telefoon af te geven bij de politie, omdat ik geen verblijfspapieren heb in Nederland. Maar toen kwam de politie om ongeveer 06:00 of 06:30 uur. Ik heb gelijk tegen hen gezegd dat ik de telefoon heb gevonden.
U vraagt mij of ik alles nog goed weet van die avond en nacht. U houdt mij voor wat ik bij de rechter-commissaris (‘Het gaat niet zo goed met mij.’) en de politierechter ('Ik had niet geslapen. Ik was niet goed in mijn hoofd. Ik was moe.’) heb verklaard.
Ik kan mij niet goed meer herinneren of ik die avond en nacht had geslapen. Ik had geen alcohol gedronken of drugs gebruikt, die toeristen echter wel. Ik zag dat gelijk. U vraagt mij wanneer ik dat zag. Ik kan mij niet herinneren wanneer ik hem heb gezien. U houdt mij voor dat ik spreek over ‘hem’.
De raadsman merkt op dat hij de verdachte niet hoort zeggen dat hij het slachtoffer heeft gezien die betreffende avond.
De verdachte verklaart vervolgens op vragen van de voorzitter:
Als u mij vraagt hoe ik weet dat de toerist dronken was, antwoord ik dat ik hem heb gezien.”
2.3.1In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Hierbij zijn – met het oog op de beoordeling of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces – van belang (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.