Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
3 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2021. De verdachte, een B.V., was aangeklaagd voor het medeplegen van opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting en het medeplegen van het beschikbaar stellen van boeken in valse vorm. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R. Zilver, die cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De Hoge Raad heeft het vijfde cassatiemiddel beoordeeld, dat stelde dat de redelijke termijn voor de cassatiefase was overschreden omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit cassatiemiddel is gegrond bevonden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 400.000, waarvan € 150.000 voorwaardelijk, met € 5.000. De Hoge Raad heeft de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en deze niet gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft niet gemotiveerd waarom deze klachten niet tot vernietiging van de uitspraak leidden, aangezien dit niet nodig was voor de ontwikkeling van het recht.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de geldboete, en deze verminderd naar € 395.000, waarvan € 150.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen.