In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 4 december 2023 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de beslissing ter zake van belaging en het vonnis van de politierechter van 20 oktober 2022 bevestigd. De verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken en een taakstraf van 80 uren. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat N.M. Fakiri, die twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat het hof niet heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging over de strafoplegging. Het tweede middel betreft de klacht dat het hof zijn voorlopige gedachten over de straf niet met de verdediging heeft gedeeld, wat in strijd zou zijn met het recht op hoor en wederhoor. De conclusie van de procureur-generaal, V.M.A. Sinnige, is dat beide middelen falen. De procureur-generaal stelt dat het hof de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet onterecht heeft genegeerd en dat de motivering van de strafoplegging voldoende is. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.