Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.Eerdere herzieningsaanvraag
3.De aanvraag tot herziening
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
27 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat M.M. van der Marel, was eerder veroordeeld voor faillissementsfraude en schuldwitwassen. De aanvrager had eerder herziening gevraagd van deze veroordeling, maar deze aanvraag was afgewezen door de Hoge Raad op 24 september 2024. In de huidige aanvraag tot herziening werd een beroep gedaan op een uitspraak in een ontnemingszaak, waarin het hof de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel had afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak in de ontnemingszaak niet kan worden aangemerkt als een 'bewezenverklaring' in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast werd vastgesteld dat de aanvrager niet kon aantonen dat het hof een lagere straf zou hebben opgelegd indien het bekend was geweest met de uitspraak in de ontnemingszaak. De aanvraag tot herziening werd dan ook afgewezen, waarbij de Hoge Raad benadrukte dat de oplegging van een andere of minder zware sanctie niet onder de herzieningsgrond valt.