ECLI:NL:HR:2025:815

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
25/01179
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens faillissementsfraude en schuldwitwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat M.M. van der Marel, was eerder veroordeeld voor faillissementsfraude en schuldwitwassen. De aanvrager had eerder herziening gevraagd van deze veroordeling, maar deze aanvraag was afgewezen door de Hoge Raad op 24 september 2024. In de huidige aanvraag tot herziening werd een beroep gedaan op een uitspraak in een ontnemingszaak, waarin het hof de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel had afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak in de ontnemingszaak niet kan worden aangemerkt als een 'bewezenverklaring' in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast werd vastgesteld dat de aanvrager niet kon aantonen dat het hof een lagere straf zou hebben opgelegd indien het bekend was geweest met de uitspraak in de ontnemingszaak. De aanvraag tot herziening werd dan ook afgewezen, waarbij de Hoge Raad benadrukte dat de oplegging van een andere of minder zware sanctie niet onder de herzieningsgrond valt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer25/01179 H
Datum27 mei 2025
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2022, nummer 21-006932-16, ingediend door M.M. van der Marel, advocaat in Eindhoven,
namens
[aanvrager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de rechtbank Overijssel van 16 december 2016 – de aanvrager veroordeeld voor 1. “medeplegen van bedrieglijke bankbreuk” en “in het geval van faillissement of in het vooruitzicht daarvan, terwijl dat faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekken”, 2. “medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd” en 3. “schuldwitwassen, meermalen gepleegd” en “schuldwitwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven” tot een gevangenisstraf van achttien maanden.

2.Eerdere herzieningsaanvraag

De aanvrager heeft eerder herziening gevraagd van voormelde veroordeling. Die aanvraag is door de Hoge Raad bij arrest van 24 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1285 afgewezen.

3.De aanvraag tot herziening

3.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3.2
In de aanvraag wordt een beroep gedaan op een uitspraak in een ontnemingszaak tegen de aanvrager van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 maart 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1351 waarin het hof de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft afgewezen.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan herziening plaatsvinden op grond van de omstandigheid dat bij verschillende arresten of vonnissen die onherroepelijk zijn geworden of bij verstek zijn gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet overeen zijn te brengen. Daarnaast kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv herziening plaatsvinden op grond van een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Voor zover de aanvraag een beroep doet op de in artikel 457 lid 1, aanhef en onder a, Sv omschreven herzieningsgrond, kan zij niet slagen omdat zich hier niet voordoet het geval dat bij verschillende uitspraken bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet zijn overeen te brengen. Het oordeel in een ontnemingszaak – ongeacht of dat strekt tot toe- of afwijzing van de vordering – kan niet worden aangemerkt als een ‘bewezenverklaring’ als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder a, Sv.
4.3
De aanvraag kan ook niet slagen voor zover wordt aangevoerd dat het hof een lagere straf aan de aanvrager zou hebben opgelegd als het hof zou hebben kennisgenomen van de onder 3.2 vermelde uitspraak in de ontnemingszaak tegen de aanvrager. In de aanvraag wordt miskend dat onder ‘een minder zware strafbepaling’ in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling met een minder zware strafbedreiging. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder.
4.4
De aanvraag is kennelijk ongegrond.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.L.J. van Strien als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 mei 2025.