2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De aangetekende brief namens de algemeen directeur van het CBR, namens deze, [betrokkene 1] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid d.d. 22 januari 2020 (pagina’s 5 en 6 van de CBR stukken), inhoudende zakelijk weergegeven:
AANGETEKEND
De [verdachte]
[b-straat 1]
[b-straat 1] [plaats]
Datum: 22 januari 2020
Onderwerp
Besluit: rijbewijs ongeldig
Geachte [verdachte] ,
Op 5 november 2019 hebben we u een brief gestuurd. In die brief stond dat u een onderzoek naar uw alcoholgebruik moest laten doen. Helaas heeft u dit onderzoek niet, of niet op tijd betaald. U bent dus ook niet onderzocht. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 29 januari 2020. En mag u niet meer rijden.
Waarom is uw rijbewijs ongeldig?
U bent verplicht om mee te werken aan het onderzoek. Dat betekent om te beginnen dat u de kosten van het onderzoek op tijd betaalt. U heeft niet, of niet op tijd betaald en bent dus ook niet onderzocht. Volgens de regelgeving moeten wij dan uw rijbewijs ongeldig verklaren.
2. De brief namens de algemeen directeur van het CBR, namens deze, [betrokkene 1] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid, d.d. 23 april 2020 (dossierpagina 17) inhoudende:
De [verdachte]
[b-straat 1]
[plaats]
Onderwerp: Ontvangstbevestiging rijbewijs
Geachte [verdachte] ,
Wij hebben uw rijbewijs met [rijbewijs nummer] van Politie Eenheid Limburg ontvangen.
3. De aangetekende brief namens de algemeen directeur van het CBR, namens deze, [betrokkene 4] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid d.d. 11 september 2020 (pagina’s 8 en 9 van de CBR stukken), inhoudende zakelijk weergegeven:
AANGETEKEND
De [verdachte]
[b-straat 1]
[plaats]
Onderwerp
Uitslag onderzoek, besluit: rijbewijs blijft ongeldig
Geachte [verdachte] ,
U heeft een onderzoek naar uw alcoholgebruik gehad. De uitslag van het onderzoek is dat u niet geschikt bent om te rijden. Daarom blijft uw rijbewijs ongeldig.
Waarom blijft uw rijbewijs ongeldig?
Uit het onderzoek blijkt dat er bij u sprake is van alcoholmisbruik. Volgens de regelgeving bent u dan niet geschikt om te rijden. En u blijft ongeschikt, totdat u bent gestopt met het alcoholmisbruik én dat een jaar volhoudt.
4. Het proces-verbaal ter zake artikel 9 WVW 1994 (proces-verbaalnummer 080820200159128424) d.d. 23 september 2021 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] (dossierpagina 4 en 5), inhoudende zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 22 juni 2021 om 17:45 uur zagen wij dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een motorrijtuig reed op genoemde weg/locatie (het hof begrijpt: de [a-straat] , [plaats] . Ter controle op de juiste naleving van de bij- of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften hebben wij het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1970
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Adres: [b-straat 1]
Postcode plaats: [plaats]
Ongeldig verklaard rijbewijs (Artikel 9, lid 2 Wegenverkeerswet 1994)
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2021 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] (dossierpagina 6), inhoudende zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 22 juni 2021 reden wij in [plaats] over de [a-straat] . Ik, [verbalisant] , zag een grijze Volkswagen Golf rijden met het Nederlandse [kenteken] . Het was mij bekend dat het rijbewijs van de ten naam gestelde ongeldig was verklaard. Ten naam gestelde betrof [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] .
De grijze Volkswagen Golf kwam tot stilstand in een parkeervak op de [a-straat] . De bestuurder werd staande gehouden. Het betrof ten naam gestelde [verdachte] . Hij legitimeerde zich met een geldig Nederlandse identiteitskaart met [kenteken] . Op de vraag of hij zijn rijbewijs kon tonen gaf hij aan deze niet te hebben.
6. Het proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding d.d. 22 juni 2021 opgemaakt en ondertekend door hulpofficier van justitie [betrokkene 2] (dossierpagina 10), inhoudende zakelijk weergeven:
Verklaring verdachte
De verdachte verklaarde dat hij begrijpt waarvoor hij is aangehouden en dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Hij geeft aan te weten dat hij niet mag rijden. Hij heeft geruime tijd niet gereden maar moest voor zijn zieke moeder even boodschappen doen. Hij geeft aan dat hij erkent te hebben gereden en zeer dom is geweest.
7. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 juni 2021 (dossierpagina 11 t/m 13), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Klopt het dat mijn collega's jou zagen rijden op de [a-straat] in [plaats] vandaag
A: Ja. dat was tegen sluitingstijd.
V: Je erkent dat je de bestuurder was van deze auto?
A: Ja dat geef ik toe. Het heeft geen zin om daar over te liegen.
A: Ik heb bijna een jaar lang niet in de auto gereden. Ik heb het zo lang vol gehouden. Vandaag ben ik toch overstag gegaan. Mijn moeder voelde zich niet lekker. Ik besloot om wat lekkers voor haar te halen om wat aan te sterken.
V: Je loopt het risico dat deze keer jouw auto ook verbeurd wordt verklaard.
A: Ik ben gewoon fout Jeroen. Het is zoals het is. Maar dat ik niets meer gehoord van het CBR daar sta ik van te kijken. Ik heb toen alles afgerond. Ik heb de cursus gevolgd. Ik heb alles betaald. Ik heb alles gehaald en gedaan wat aan mij is gevraagd. En dan laten niet meer weten wat er met mijn rijbewijs gebeurd.
V: Waar is jouw rijbewijs nu?
A: Weet ik niet.”
2.2.3Het hof heeft verder overwogen:
“De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Tevens is volgens de raadsman, onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2019:1146 niet voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde vereisten. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte op 22 juni 2021 als bestuurder van een personenauto op de [a-straat] te [plaats] staande is gehouden. Het was de verbalisant bekend dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig was verklaard. Toen de verbalisant vroeg of de verdachte een rijbewijs kon tonen, gaf de verdachte aan deze niet te hebben. Bij besluit van 22 januari 2020 (aangetekend verstuurd naar het adres van de verdachte zijnde [b-straat 1] in [plaats] ) van het CBR blijkt dat het rijbewijs van de verdachte per 29 januari 2020 ongeldig is verklaard. Het CBR heeft het rijbewijs van de verdachte in april 2020 van de Politie Limburg ontvangen. Op 11 september 2020 heeft de verdachte nog een aangetekende brief van het CBR ontvangen waarin staat dat zijn rijbewijs ongeldig blijft. Bij gelegenheid van zijn verhoor voor het onderhavige feit heeft de verdachte op 22 juni 2021 op het politiebureau verklaard: “Ik ben gewoon fout [betrokkene 3] . Het is zoals het is. Maar dat ik niets meer gehoord van het CBR daar sta ik van te kijken. Ik heb toen alles afgerond. Ik heb de cursus gevolgd. Ik heb alles betaald. Ik heb alles gehaald en gedaan wat aan mij is gevraagd. En dan laten niet meer weten wat er met mijn rijbewijs gebeurd.” Tevens heeft de verdachte in dit verhoor aangegeven dat hij niet wist waar zijn rijbewijs zich bevond. Het hof maakt hieruit op dat de verdachte op 22 juni 2021 wel degelijk wetenschap had van het feit dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hem geen ander rijbewijs was afgegeven. Tevens heeft de verdachte op 22 juni 2021 tijdens de voorgeleiding in verband met de aanhouding ten overstaan van de hulpofficier van justitie verklaard dat hij goed wist dat hij niet mocht rijden en dat hij al geruime tijd niet had gereden, maar dat hij heeft gereden omdat hij voor zijn zieke moeder boodschappen ging doen.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte op 22 juni 2021 wel degelijk wetenschap had van het feit dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij niet in de veronderstelling was dat hij niet mocht rijden, is daarmee in strijd en acht het hof ongeloofwaardig. Evenmin leidt het overlegde retourlabel met het nummer 3SR RC13794028 met [postcode] geplakt op een envelop van het CBR tot een ander oordeel. Op het retourlabel is namelijk de datum 22-11-2019 van het niet afhalen van de envelop te zien. Aangezien het besluit van het ongeldig verklaren van het rijbewijs op 22 januari 2020 is opgemaakt, ziet het betreffende retourlabel niet op de brief met dit besluit.
In tegenstelling tot wat de raadsman heeft betoogd, is derhalve aan alle vereisten neergelegd in ECLI:NL:HR:2019:1146 voldaan. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 22 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.”
2.3.2Aan de overwegingen van de Hoge Raad in dit arrest van 9 juli 2019 – waarin weliswaar niet is uitgesloten dat het bewijs dat is voldaan aan de daarin als eerste en tweede genoemde vereisten op een andere manier kan worden geleverd – ligt de gedachte ten grondslag dat het sterk aanbeveling verdient dat in zaken van dit type de bij die vereisten genoemde stukken deel uitmaken van de processtukken: te weten, (a) een mededeling van het CBR aan de verdachte met het besluit tot ongeldigverklaring, (b) een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en (c) gegevens uit het rijbewijsregister. Het openbaar ministerie is ervoor verantwoordelijk dat deze stukken, voordat de zaak op de terechtzitting wordt behandeld, bij de processtukken worden gevoegd (vgl. artikel 149 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering), zo nodig door daartoe deze stukken (alsnog) op te vragen bij het CBR. In voorkomend geval kan de rechter – desnoods door aanhouding van de behandeling van de zaak – bewerkstelligen dat die stukken alsnog bij de processtukken worden gevoegd. Daarmee wordt over die vereisten op eenvoudige en gestandaardiseerde wijze tijdig duidelijkheid geboden, wat een doelmatige behandeling en beoordeling van zaken van dit type ten goede komt. Ook wordt daarmee voorkomen dat het strafproces wordt belast met de (bewerkelijke) vraag of uit een ander samenstel van feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat aan de genoemde vereisten is voldaan, wat in dit type zaken met het oog op een zinvolle aanwending van capaciteit in de strafrechtspleging vermeden zou moeten worden. Indien het bewijs dat is voldaan aan de als eerste en tweede genoemde vereisten toch op een andere manier door de rechter wordt aangenomen, vergt dat in beginsel in zaken waarin de verdachte geen bekennende verklaring heeft afgelegd een nadere motivering waarin wordt uiteengezet hoe uit de gebruikte bewijsmiddelen is afgeleid dat aan die vereisten is voldaan.