Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
10 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een 50-jarige leraar die beschuldigd werd van ontucht met een 16-jarige leerlinge. In eerste aanleg werd de leraar vrijgesproken van fysiek contact, maar veroordeeld voor het versturen van seksueel getinte foto's en video's naar de leerlinge. De verdediging stelde dat het hof in hoger beroep de verklaring van de verdachte niet had mogen gebruiken, omdat hij zich op zijn zwijgrecht had beroepen. Daarnaast werd er een klacht ingediend over het bewijsminimum, waarbij de vraag werd gesteld of de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie leidden. De conclusie van de advocaat-generaal werd gevolgd, waarbij werd vastgesteld dat de bewijsvoering van het hof toereikend was. De Hoge Raad concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vonden in de WhatsApp-berichten en andere getuigenverklaringen. Het hof had op basis van deze gegevens terecht vastgesteld dat er sprake was van ontucht en dat de verdachte de berichten had verstuurd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de uitspraak van het hof.