ECLI:NL:HR:2025:876
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over precariobelasting 2020
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door B.J. de Laaf, tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 20 juni 2023, nummer 22/00399. Dit hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de precariobelasting voor het jaar 2020.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.